Verdachte wordt (onder meer) verweten het (mede)plegen van het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangifte van andere, in de tenlastelegging genoemde, personen, terwijl die feiten ertoe strekten dat telkens te weinig belasting werd geheven.

Het Hof stelt voorop dat verdachte slechts als pleger van het opzettelijk onjuist doen van een belastingaangifte kan worden aangemerkt, indien hij zelf degene was die tot het doen van die aangifte gehouden was. Uit vaste jurisprudentie volgt dat iemand alleen tot het doen van aangifte is gehouden, indien hij (zelf) is uitgenodigd tot het doen van aangifte en derhalve als aangifteplichtige kan worden aangemerkt.

Het Hof stelt vast dat uit het dossier blijkt dat met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde personen welke zijn genoemd op de aangifteformulieren geldt dat hun naam handgeschreven is ingevuld op de (oorspronkelijk) blanco aangifteformulieren en dat zij onwetend waren van de tenaamstelling en van de ingevulde gegevens in deze formulieren en de indiening ervan.

Omdat verdachte niet is uitgenodigd tot het doen van deze aangiften en zijn naam hierop niet is vermeld als belastingplichtige (aangever) mist verdachte naar het oordeel van het Hof de kwaliteit van aangifteplichtige en kunnen de aangifteformulieren niet als voor hemzelf gedane aangiften worden aangemerkt. De belastingwet voorziet naar het oordeel van het Hof niet in een aangifte ten name van een persoon, die onwetend is dat deze aangifte op zijn of haar naam door een andere persoon wordt ingevuld en bij de Belastingdienst wordt ingediend. Het tenlastegelegde kan in zoverre niet worden bewezen.

Het Hof acht wel andere tenlastegelegde feiten bewezen, het medeplegen van valsheid in geschrift alsmede witwassen en veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede tot een taakstraf van 180 uur.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 21 november 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5149

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2017:5149