Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. Hoewel de verdachte omzetbelasting voor verhuur- en managementkosten aan een van zijn vennootschappen in rekening heeft gebracht, heeft hij verzuimd om deze te voldoen. Over de jaren 2006, 2007, 2008 zijn immers nihilaangiften gedaan. Voorts heeft de verdachte feitelijk leiding gegeven aan het door werkmaatschappij X GmbH opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting. De creditering ter zake van de managementkosten en aankoop van materieel is niet in de aangifte verwerkt als verschuldigde omzetbelasting. Evenmin zijn de verkopen van het materieel in de aangifte verwerkt. Op deze wijze hebben de Staat en de EU een belastingnadeel van € 147.450 geleden.

Het Hof rekent verdachte zwaar aan dat hij -naar eigen zeggen- de fiscus als geldschieter heeft gebruikt. Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen.

Het Hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ten overstaan van het Hof heeft verdachte naar voren gebracht dat hij met zijn echtgenote twee volwassen kinderen heeft, een uitkering op grond van de AOW geniet en dat hij zijn kinderen enkele uren per week tegen vergoeding bijstaat in hun ondernemingen. Verder heeft verdachte een crediteurenakkoord gesloten en heeft hij dit kunnen bekostigen door een schuld aan te gaan bij zijn kinderen.

Ook houdt het Hof rekening met het feit dat de redelijke termijn is overschreden. De gehele procedure in eerste aanleg en hoger beroep heeft meer dan 4 jaar geduurd. Het Hof zal deze overschrijdingen ten gunste van verdachte verdisconteren in de straftoemeting.

Het Hof acht in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden. Al het voorgaande leidt er evenwel toe dat de weegschaal waarmee de op te leggen straf wordt bepaald in dit geval niet doorslaat naar de strafmodaliteit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar naar die van een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf. Hierbij spelen mee de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat verdachte zo heeft gehandeld om zijn ondernemingen en de werkgelegenheid van zijn personeel te redden en dat de redelijke termijn is overschreden.

Alles afwegende acht het Hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar alsmede een taakstraf van 180 uur passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2019:482