Aan belanghebbende, een belastingadviseur, zijn over de jaren 2008 tot en met 2012 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting opgelegd. Ook zijn er vergrijp- en verzuimboetes opgelegd.

Belanghebbende drijft een boekhoud- en belastingadvieskantoor. Op enig moment heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden, waarbij om informatie werd verzocht die gedeeltelijk niet is verstrekt. Ook is er geen kasboek bijgehouden ondanks de kasontvangsten die ieder jaar plaatsvinden. De inspecteur heeft vervolgens over verschillende jaren winstcorrecties toegepast en vergrijpboeten opgelegd, nu het naar zijn oordeel aan (voorwaardelijk) opzet dan wel grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven.

Ter zitting heeft de inspecteur erkend dat geen aansluiting kan worden verkregen tussen het boetebedrag en het op aanslag verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting. Om die reden heeft de inspecteur verklaard dat voor de jaren 2008 en 2009 zou moeten worden uitgegaan van grove schuld in plaats van opzet. De boetes over de overige jaren worden vernietigd.

De Rechtbank overweegt dat – in het kader van de vraag of de boetes passend en geboden zijn – in aanmerking moet worden genomen dat de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan middels omkering van de bewijslast en theoretische omzetberekeningen. De Rechtbank vindt hierin aanleiding de boetes met 10% te matigen.

Verder overweegt de Rechtbank dat de redelijke termijn met meer dan een halfjaar is overschreden. Ook hierin ziet de Rechtbank aanleiding de boetes met 10% (verder) te matigen, hieronder inbegrepen de verzuimboetes ter zake van het niet tijdig doen van aangifte inkomstenbelasting.

Voor het overige acht de Rechtbank de boetes passend en geboden.

Rechtbank Gelderland 21 maart 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1470

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2017:1470