Sinds zijn pensioen exploiteert belanghebbende met zijn B.V. een eigen aangiftepraktijk. Vanaf 2015 zet hij die activiteiten voort als eenmanszaak. Hij betaalt € 30.000 aan de B.V. voor goodwill. Deze goodwill wordt op de fiscale balans van de eenmanszaak geactiveerd en vervolgens in drie jaar geheel afgeschreven.
De Inspecteur heeft naar aanleiding daarvan over de jaren 2015 tot en met 2017 navorderingsaanslagen met vergrijpboeten van 25% opgelegd.

In hoger beroep voert belanghebbende aan dat de Inspecteur niet over een nieuw feit beschikt omdat hij heeft nagelaten onderzoek te doen naar de toegepaste afschrijving in de ingediende aangiften. Ten aanzien van de vergrijpboeten voert belanghebbende aan dat van hem onder meer vanwege zijn leeftijd een te hoog kennisniveau wordt verwacht. Het verwijt van grove schuld is daarom te zwaar.

Hof Amsterdam overweegt dat geen sprake is van een ambtelijk verzuim. Hoewel op voorhand de mogelijkheid bestond dat de in de aangifte toegepaste afschrijving van de goodwill onjuist was, meent het hof dat het ook mogelijk was dat de aangiften op dat punt wel juist waren. Daartoe overweegt het hof dat afwaardering op de lagere bedrijfswaarde onder omstandigheden mogelijk is en dat uit de aangiften niet direct is af te leiden dat die omstandigheden zich niet voordeden.

Ten aanzien van de vergrijpboeten oordeelt het hof dat de Inspecteur heeft bewezen dat sprake is van grove schuld. Vaststaat dat belanghebbende registeraccountant is geweest bij een groot accountantskantoor, dat hij sinds zijn pensionering een eigen aangiftepraktijk voert en dat hij ook zijn eigen belastingaangiften heeft verzorgd, waarbij hij gebruik maakte van een eigen beconnummer. Volgens het hof had belanghebbende moeten weten dat voor goodwill een afschrijvingstermijn van minstens 10 jaar geldt. Ook onder de oude regeling, waar belanghebbende zich (ten onrechte) op beroept, kon de goodwill niet in een termijn van drie jaar worden afgeschreven.

Voorts mag volgens het hof bij uitstek van iemand als belanghebbende, met zijn ervaring in de accountancy en met het verzorgen van belastingaangiften, worden verwacht dat hij enig onderzoek had gedaan naar de regels over het afschrijven van goodwill. Dat geldt temeer nu belanghebbende al enige tijd geen educatie meer volgt, het materie was die hij naar eigen zeggen niet tegenkwam in andere aangiften die hij verzorgde en hij niet de gebruikelijke afschrijvingstermijn voor goodwill hanteerde maar deze had verkort tot 3 jaar.
Het is dan ook onbegrijpelijk en grof onachtzaam, dat hij zich niet nader heeft georiënteerd.

Daarbij overweegt het hof dat de registeraccountant over een belastingalmanak beschikte. Daarin zijn de regels over aftrek van huisvestingskosten en over afschrijving en afwaardering van goodwill eenvoudig te vinden en helder beschreven en daardoor ook voor niet-fiscalisten te begrijpen. Als belanghebbende zich de minimale inspanning had getroost de betreffende onderdelen van zijn almanak erop na te slaan en daarin verder te kijken dan de regels over samenloop van bedrijfs- en privéuitgaven, zoals hij stelt te hebben gedaan, dan was hij te weten gekomen dat zijn handelwijze niet juist was. Belanghebbende treft een ernstig verwijt dat hij dat niet heeft gedaan en zich ook niet anderszins heeft geïnformeerd.

Het hoger beroep is ongegrond.

Hof Amsterdam 14 februari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:469

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2023:469