Door een (voormalig) vennoot van een VOF is een klacht ingediend tegen een accountant. Zij verwijt de accountant onvoldoende onderzoek te hebben gedaan en vooringenomenheid. Daarnaast zou de accountant zich tijdens de onderhandelingen niet als een redelijk handelend accountant hebben opgesteld, wat leidde tot hoge kosten.

Aan de betrokken accountant is gevraagd om te adviseren bij de afwikkeling van een VOF. Dit verzoek is aan hem gedaan door één van de twee vennoten waarvan reeds was afgesproken dat deze zou uittreden en de VOF zou worden ontbonden, waarna de andere vennoot, klaagster, het bedrijf zou voortzetten. In dat kader is vervolgens aan de accountant een voorstel toegezonden om de uittredende vennoot onder nader gespecificeerde voorwaarden uit te kopen voor € 7.526. De accountant heeft hierop een tegenvoorstel gedaan dat inhield dat de klaagster de uittredende vennoot € 75.000 zou betalen. Dit voorstel is toen onderbouwd met een berekening, waarbij is aangegeven dat niet alles exact is berekend, maar een aantal schattingen en aannames zijn gedaan waardoor het mogelijk is dat hierop teruggekomen dient te worden.

Nadat de Accountantskamer de klacht van de ‘voortzettende’ vennoot ongegrond heeft verklaard, voert zij in hoger beroep aan dat het voor haar niet duidelijk was dat de accountant alleen voor de andere (de uittredende) vennoot optrad en daarom slechts haar belangen behartigde en niet die van de VOF. Het College oordeelt echter dat de accountant niet buiten de kaders van zijn opdracht is getreden. Uit verschillende e-mailcorrespondentie had het voor klaagster duidelijk moeten zijn dat de accountant optrad voor de uittredende vennoot en alleen haar belangen behartigde. Daarnaast weegt het College in haar oordeel mee dat klaagster tevens werd bijgestaan door een deskundige die werkzaam was bij het boekhoudkantoor van de VOF.

Verder heeft klaagster aangevoerd dat de accountant zich tijdens de onderhandelingen niet als een redelijk handelend accountant heeft opgesteld. Hoewel de voorstellen van de accountant hoog waren ingezet, heeft de accountant er volgens het College terecht op gewezen dat zij moesten worden gezien als onderdeel uitmakend van het onderhandelingstraject waarbij het doel was om een zo gunstig mogelijk eindresultaat te behalen. In dat kader is het niet ongebruikelijk dat in de beginfase van een onderhandelingstraject (te) hoog wordt ingezet, aldus het College. Bij de beoordeling speelt tevens een rol dat het voorstel is gedaan in deze beginfase waar nog veel onzekerheden waren en dat door de accountant uitdrukkelijk is vermeld dat de aan de waardering ten grondslag liggende berekening nog voor discussie vatbaar was en deze later gunstiger zijn bijgesteld.

Het College verklaart het beroep van klaagster daarom ongegrond.

College van Beroep voor het bedrijfsleven 5 oktober 2021, ECLI:NL:CBB:2021:914