De verdachte is bestuurder  van een vennootschap die handelt in software en hardware. Volgens het OM is sprake zijn van schijntransacties (btw-fraude). Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan belastingfraude door mee te werken aan schijntransacties en daarmee aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting. Daarnaast zou verdachte valse stukken aan de Belastingdienst hebben verstrekt.

De rechtbank overweegt ten eerste dat verdachte door de Belastingdienst in 2011 al was gewaarschuwd dat hij goederen had aangeschaft van een partij waarbij vermoedens bestonden van BTW-fraude. Verdachte heeft in 2014 een bedrijf [bedrijf03] als nieuwe leverancier aangemeld bij de Belastingdienst terwijl hij volgens de rechtbank wist dat deze vennootschap geen ervaring had in de software en hardware branche. Daarnaast heeft verdachte volgens de rechtbank geen onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van die vennootschap en ook niet de KvK-gegevens gecontroleerd. Toen het BTW-nummer van het bedrijf in juli 2014 werd afgevoerd heeft verdachte daarna geen zaken meer met die partij gedaan. De bestuurder zou vervolgens hebben voorgesteld aan de verdachte dat in het vervolg zaken kon worden gedaan met zijn reisbureau. Dit aanbod heeft de verdachte afgewezen, maar daarna zou hij wel in zee zijn gegaan met een ander bedrijf waarvan deze persoon zich als bestuurder voordeed.

De rechtbank oordeelt dat verdachte heeft nagelaten het benodigde onderzoek te verrichten naar de bedrijven en bestuurders, terwijl hij hier wel aanleiding toe had. De gang van zaken zou op verschillende momenten bij de verdachte op zijn minst vragen hebben moeten oproepen over de betrouwbaarheid van de afnemers. De verdachte heeft echter op geen enkel moment vragen gesteld of anderszins (nader) onderzoek gedaan.

De rechtbank veroordeelt verdachte voor het feitelijk leidinggeven aan het door de vennootschap opzettelijk doen van onjuiste aangifte omzetbelasting voor het jaar 2014. Ook wordt bewezen dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het door de vennootschap opzettelijk verstrekken van valse geschriften aan de Belastingdienst. In dat verband overweegt de rechtbank dat het uittreksel uit het handelsregister van het bedrijf dat de verdachte had ontvangen, verschillende lettertypen en meerdere scan- en spelfouten bevat. De feiten zijn aldus bewezen.

Ten aanzien van de strafoplegging overweegt de rechtbank dat de bewezen feiten in principe alleen een gevangenisstraf rechtvaardigen. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn met twee jaar die niet toe te rekenen is aan de verdachte, acht de rechtbank dit niet meer passend en legt zij een taakstraf van 240 uur op.

Rb. Rotterdam 6 december 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:11043

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2022:11043