De Belastingdienst heeft aan het OM verzocht om een groep van belastingplichtigen die structureel hebben geweigerd inlichtingen te verstrekken, strafrechtelijk te vervolgen. Daaropvolgend is door de FIOD het fiscaalstrafrechtelijk onderzoek Cambridge opgestart en is het OM overgegaan tot vervolging van 10 ‘weigeraars’ voor het niet voldoen aan de informatieplicht van artikel 47 AWR. Andere zaken hebben geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het OM. In deze zaak komt Hof ‘s-Hertogenbosch echter wel tot een veroordeling.

Naar aanleiding van een groepsverzoek van de Belastingdienst aan banken in Zwitserland, zijn door de Zwitserse autoriteiten gegevens verstrekt aan de Nederlandse fiscus. Hierbij zijn onder meer gegevens verstrekt over een bij BNP Paribas aangehouden bankrekening ten name van verdachte in deze strafzaak. De verdachte in deze zaak heeft nagelaten om bankstukken te overleggen van haar Zwitserse bankrekening.

Het hof stelt vast dat de verdachte, ondanks dat zij daartoe schriftelijk was gemaand, steeds heeft nagelaten om aan de Belastingdienst bankstukken te verstrekken betreffende vermogen in het buitenland. Dat maakt dat zij in aanmerking kwam voor de kwalificatie ‘structurele weigeraar’ en in dezelfde (bewijs- en/of strafrechtelijke) positie verkeerde als de overige verdachten jegens wie strafzaken zijn geëntameerd.

Uit het dossier volgt dat het verzoek om overlegging van bankstukken mede is gebaseerd op de door de verdachte verstrekte inlichtingen in de door haar ingevulde ‘Verklaring vermogen in het buitenland’, waarin zijzelf het bestaan van de bankrekening bij BNP Paribas  heeft bevestigd. Nog afgezien van het feit dat niet is komen vast te staan dat de Zwitserse autoriteiten bij de gegevensverstrekking een voorbehoud hebben gemaakt dat die gegevens uitsluitend voor fiscale (en dus niet zomaar voor strafrechtelijke) doeleinden mogen worden gebruikt, berustte het instellen van strafvervolging volgens het hof mede in hoofdzaak op de door de verdachte verstrekte inlichtingen over haar bankrekening bij BNP Paribas, waarmee zij het bestaan daarvan heeft bevestigd. Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit volgt dat de strafvervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte slechts met een e-mailbericht gericht aan de Zwitserse bank heeft getracht de bankafschriften te verkrijgen. Volgens het hof heeft verdachte onvoldoende gedaan om op andere wijze aan de gevraagde bankstukken te komen. Dat had echter wel van haar verwacht mogen worden en is ook daadwerkelijk van haar gevergd. Zo had zij bijvoorbeeld telefonisch contact met de bank kunnen opnemen, een brief naar de bank kunnen schrijven of fysiek naar de bank in Zwitserland kunnen gaan, aldus het hof. Daarom is het hof van oordeel dat de conclusie geen andere kan zijn dan dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten om de gevraagde bankstukken te verstrekken.

De omstandigheid dat de verdachte omwille van financiële redenen onmachtig zou zijn om de bankstukken in haar bezit te krijgen, zoals door de verdediging ter verweer is aangevoerd, kan – wat daar ook van zij – aan het voorgaande niets afdoen. De betalingsonmacht is niet door of namens de verdachte onderbouwd en voor zover de verdediging heeft willen betogen dat vanwege die beweerdelijke betalingsonmacht sprake was van overmacht in de zin van noodtoestand, is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een ernstig belangenconflict.

Het hof verwerpt de verweren van de verdediging en acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk niet voldoen van de inlichtingenplicht van artikel 47 AWR en veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 40 uur. Anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, gaat het hof niet over tot het tevens opleggen van een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat de verdachte binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit arrest alsnog inlichtingen verschaft en bescheiden verstrekt betreffende haar buitenlandse vermogen aan de belastinginspecteur.

Hof ’s-Hertogenbosch 9 april 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1229

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2024:1229