In deze strafzaak wordt verdachte vervolgd voor het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over 2015 tot en met 2017, omdat hij zijn buitenlandse rekening en zijn ab-belang in een buitenlandse onderneming niet heeft opgegeven. De verdediging betoogt dat er geen sprake is van opzet, omdat verdachte zijn adviseur hierover zou hebben geïnformeerd. Deze adviseur zou tegen verdachte hebben gezegd dat het aandelenbelang irrelevant is voor de aangifte, omdat er geen dividend is uitgekeerd. Daarnaast hoefde volgens de adviseur de bankrekening niet aangegeven te worden zolang het saldo onder de € 30.000 bleef. Verder wordt een beroep gedaan op de inkeerregeling, omdat de bankrekening reeds per brief was gemeld.
Rechtbank Overijssel overweegt dat met de melding van de (privé)bankrekening niet is voldaan aan de inkeerregeling in de zin van art. 69 lid 3 AWR. Het strafbare verwijt ziet namelijk tevens op het niet aangeven van het belang in de buitenlandse onderneming. Verdachte heeft hierover geen mededeling gedaan. Van een volledige inkeer met betrekking tot alle aangiften in kwestie is dus geenszins gebleken. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van de verdediging op de inkeerregeling. Daarmee kan in het midden worden gelaten of deze (gedeeltelijke) inkeer als tijdig kan worden aangemerkt.
De rechtbank gaat ook niet mee in het betoog dat verdachte zijn adviseur op de hoogte zou hebben gesteld. Deze stelling is op geen enkele manier onderbouwd en wordt weerlegd door de verklaring van de adviseur zelf. Deze verklaart immers dat hij hierover nooit is geïnformeerd, hetgeen wordt ondersteund door een afgeluisterd gesprek tussen de adviseur en zijn medewerkers. In dat gesprek wordt gesproken over hoe verdachte hen hierover niet heeft geïnformeerd en dat zij daardoor nu in de problemen zitten.
De rechtbank concludeert dat er sprake is van opzet en dat verdachte niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht met de betrekking tot de samenwerking met zijn adviseur, aangezien hij zijn adviseur niet (volledig) voorlichtte en desondanks telkens akkoord is gegaan en opdracht heeft gegeven voor het indienen van de aangiften.
De verdediging voerde ook nog aan dat de fiscale nadeelberekening ontbreekt en dat daarom ook niet kon worden bewezen dat het feit er toe heeft gestrekt dat er te weinig belasting werd geheven. De rechtbank oordeelt echter dat een nadeelberekening niet vereist is voor een bewezenverklaring, indien de gedraging er naar haar aard toe strekt dat er te weinig belasting wordt geheven.
De rechtbank legt de verdachte – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – een taakstraf van 228 uur op.
Rb. Overijssel 31 juli 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:3018
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2023:3018