In een reeks verwijzingszaken worden belanghebbende, twee broers, aansprakelijk gesteld voor verschillende belastingverplichtingen van hun voormalige BV. De broers waren ieder voor 50% aandeelhouder en bestuurders van de BV, maar verkopen hun aandelen op 23 april 2010. Na de verkoop wordt de BV in januari 2012 ontbonden. Na een onderzoek door de FIOD en de Belastingdienst blijkt dat de BV bijna geen administratie heeft bewaard en onjuiste aangiften loonbelasting en omzetbelasting heeft ingediend. De inspecteur legt naheffingsaanslagen voor zowel omzetbelasting als loonbelasting op, inclusief vergrijpboetes. Toen de BV deze niet betaalde, stelde de ontvanger belanghebbenden op 1 mei 2014 aansprakelijk als bestuurders. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde de ontvanger in het gelijk, maar Hof Den Bosch vermindert de aansprakelijkheid voor de niet-betaalde omzetbelasting vanwege een schending van het verdedigingsbeginsel. De aansprakelijkheid voor de niet-betaalde loonbelasting wordt door Hof Den Bosch wel juist bevonden. De Hoge Raad verwijst de zaken voor een nieuw onderzoek naar het Hof Arnhem-Leeuwarden.

Het Hof stelt vast dat belanghebbenden inmiddels onherroepelijk strafrechtelijk zijn veroordeeld voor het onjuist doen van aangifte en faillissementsfraude. Dit betekent dat het niet betalen van de belastingschulden het gevolg is van kennelijk onbehoorlijk bestuur door de belanghebbenden, en zij terecht aansprakelijk zijn gesteld.

Het Hof oordeelt echter dat belanghebbenden niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de vergrijpboetes. De ontvanger probeert het opzet of de grove schuld van belanghebbenden aan te tonen door te wijzen op feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het strafvonnis. Maar omdat de vergrijpboete haar preventieve en bestraffende karakter niet verliest vanwege het feit dat een bestuurder aansprakelijk wordt gesteld voor die vergrijpboete, wordt door de bestuurder aansprakelijk te stellen, feitelijk een tweede strafvervolging ingesteld ten aanzien van dezelfde persoon. Het una-via beginsel, dat voorkomt dat een persoon tweemaal wordt bestraft voor dezelfde gedraging, wordt volgens het Hof geschonden door belanghebbenden aansprakelijk te stellen voor de vergrijpboetes.

Daarnaast kan de ontvanger niet overtuigend aantonen dat het aan belanghebbenden te wijten is dat de vergrijpboetes zijn belopen. Anders dan zijn broer is één van de belanghebbenden niet strafrechtelijk veroordeeld voor het opzettelijk leiding geven aan het onjuist of onvolledig doen van aangiften loonbelasting.

Het Hof vermindert het bedrag van de aansprakelijkstelling en oordeelt dat belanghebbenden niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de vergrijpboetes vanwege schending van het una-via beginsel.

 

Hof Arnhem-Leeuwarden 18 maart 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1599

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2025:1599

Hof Arnhem-Leeuwarden 18 maart 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1600

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2025:1600

Hof Arnhem-Leeuwarden 18 maart 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1601

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2025:1601

Hof Arnhem-Leeuwarden 18 maart 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1602

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2025:1602