In geschil zijn onder andere de aan een ontbonden stichting opgelegde betalingsverzuimboetes. De rechtbank houdt in dezen rekening met de jurisprudentie van de strafkamer van de Hoge Raad, waarin bij de vraag of een ontbonden rechtspersoon kan worden vervolgd, wordt aangesloten bij art. 69 Sr. Op grond daarvan vervalt het recht tot strafvordering door de dood van de verdachte. In zijn arrest van 12 augustus 2005 is door de belastingkamer van de Hoge Raad echter beslist dat het overlijden van een voormalig vennoot slechts een omstandigheid zou kunnen zijn waardoor de overgebleven vennoot zich niet meer voldoende kon verdedigen tegen de ten name van de vennootschap opgelegde boete. In dat geval dient beboeting achterwege te blijven.

De rechtbank haalt in de overwegingen de invoering per 1 juli 2009 van de vierde tranche Awb aan. Sindsdien is het overeenkomstig het strafrecht mogelijk om (ook) aan hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijk leiding hebben gegeven aan de beboetbare gedraging een bestuurlijke boete op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat sinds deze invoering onvoldoende aanleiding om af te wijken van de jurisprudentie van de strafkamer ter zake van fiscale boetes voor zover de belastingkamer van de Hoge Raad dat deed in zijn arrest van 12 augustus 2005. Met de mogelijkheden die de vierde tranche Awb biedt, is, aldus de rechtbank, een belangrijk verschil met het strafrecht komen te vervallen.

Gezien het feit dat de boetebeschikkingen zijn genomen op het moment dat de stichting was ontbonden en opgehouden te bestaan, dienen de betalingsverzuimboetes voor de jaren 2010 tot en met 2013 geheel te vervallen.

Voor de betalingsverzuimboete voor het jaar 2009 geldt dat rekening moet worden gehouden met de datum van invoering van de vierde tranche Awb per 1 juli 2009. Om die reden blijft het arrest van de belastingkamer van 12 augustus 2005 van belang voor zover de betalingsverzuimboete voor het jaar 2009 zag op de periode vóór 1 juli 2009. De ontbinding van de stichting maakte het voor de oprichter niet onmogelijk te delen in de gevolgen van de handelingen en doet ook geen afbreuk aan de mogelijkheid van deze oprichter om zich tegen de boete te verweren. De ontbinding verandert slechts de wijze waarop de oprichter de werkzaamheden juridisch vorm heeft gegeven. Dat kan er echter niet toe leiden dat de door de stichting begane beboetbare feiten straffeloos kunnen blijven. Voor zover de boete zag op de periode vóór 1 juli 2009 bestaat dan ook geen reden tot vermindering. De rechtbank gaat er vanuit dat dit 50% van de boete betreft.

Rechtbank Noord-Holland, 17 juli 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:5985

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2015:5985