Belanghebbende heeft geen aankondiging van een naheffingsaanslag bpm ontvangen van de inspecteur en is aldus niet in de gelegenheid gesteld om vooraf haar opmerkingen kenbaar te maken. Het standpunt van belanghebbende dat de naheffingsaanslag daarom nietig is, vat de Rechtbank op als een beroep op het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel. De BPM als zodanig is geen regeling die uitvoering geeft aan het Unierecht, maar omdat er sprake is van de import van een auto uit een andere EU-lidstaat valt deze naar het oordeel van de Rechtbank onder het toepassingsbereik van art. 110 VWEU en is een beroep op het verdedigingsbeginsel mogelijk.

Het verdedigingsbeginsel brengt met zich mee dat de inspecteur verplicht is belanghebbende in de gelegenheid te stellen om zijn opmerkingen kenbaar te maken voordat de naheffingsaanslag wordt opgelegd. Deze mogelijkheid is niet geboden, maar de inspecteur stelt dat dit niet nodig was nu belanghebbende zelf heeft verzocht om oplegging van de naheffingsaanslag. De inspecteur beroept zich er in wezen op dat belanghebbende met haarverzoek afstand heeft gedaan van haar verdedigingsrecht. De Rechtbank gaat hier niet in mee, omdat er geen blijk is gegeven van een duidelijke en ondubbelzinnige afstandsverklaring. Het aanslagverzoek alleen kan niet worden opgevat als een dergelijke verklaring.

Nu er sprake is van een schending van het verdedigingsbeginsel, kan deze schending vernietiging van de naheffingsaanslag tot gevolg hebben indien het besluitvormingsproces van de inspecteur m.b.t. de naheffingsaanslag zonder de schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad. De Rechtbank stelt dat (mede) gelet op de verlaging van de naheffingsaanslag door de inspecteur in de beroepsfase de besluitvorming een andere afloop zou hebben kunnen gehad en vernietigt de gehele naheffingsaanslag.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 februari 2018, ECLI:NL: RBZWB:2018:429

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2018:429