Door het Hof is bewezenverklaard dat verdachte opzettelijk onjuiste aangiften vennootschapsbelasting heeft gedaan door verrekenbare verliezen op te geven, terwijl deze verliezen niet meer verrekenbaar waren (onder andere omdat het uiteindelijk belang in belangrijke mate was gewijzigd).

Het Hof heeft aan de bewezenverklaring (onder meer) ten grondslag gelegd dat bij de beoordeling van de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op de onjuiste en/of onvolledige aangiften vennootschapsbelasting niet alleen het inhoudelijke standpunt inzake de fiscale kwestie van belang is, maar ook de feitelijke gang van zaken. Het Hof heeft verder geoordeeld dat het uiteindelijk belang in belangrijke mate gewijzigd was zodat ten onrechte verrekenbare verliezen zijn opgegeven in de aangiften vennootschapsbelasting. Het Hof heeft het beroep op een fiscaal pleitbaar standpunt verworpen. Tegen dit oordeel van het Hof richt zich het cassatiemiddel.

De Hoge Raad is van oordeel – met verwijzing naar zijn eerdere jurisprudentie – dat het middel faalt en niet tot cassatie kan leiden. In het oordeel van het Hof, dat sprake was van een belangrijke wijziging van het uiteindelijke belang in de verdachte rechtspersoon, ligt naar het oordeel van de Hoge Raad besloten dat de verdachte rechtspersoon ten tijde van het doen van de aangiften vennootschapsbelasting – naar objectieve maatstaven gemeten – niet redelijkerwijs kon en mocht menen dat diens uitleg van de belastingwetgeving en daarmee de door hem gedane aangiften juist waren.

Dit oordeel van het Hof geeft naar het oordeel van de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Hetzelfde geldt voor het daarop gebaseerde oordeel van het Hof dat geen sprake is van een zogenoemd fiscaal pleitbaar standpunt.

Hoge Raad 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3056

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:3056