Klager exploiteerde via een besloten vennootschap [BV1] en een aantal door hem direct of indirect gecontroleerde vennootschappen [C Groep] een assurantiebedrijf. Op 28 feb 2003 is BV1 samen met een aantal andere vennootschappen van C groep failliet verklaard. Klager en de huisbankier van de C Groep zijn vervolgens verwikkeld geraakt in een civiele procedure, waarbij de bank is veroordeeld tot een schadevergoeding vanwege de opzegging van het krediet aan de C Groep.

In de schadestaatprocedure die naar aanleiding van deze uitspraak is gevoerd, is betrokkene [Y1] als deskundige aangesteld om te onderzoeken of de C Groep op 31 december 2002 zodanig in financiële problemen verkeerde dat zij op korte termijn niet meer in staat was geweest haar opeisbare verplichtingen te voldoen. Betrokkene [Y2] heeft tijdens het onderzoek een klankbordrol gehad.

In de procedure bij de Accountantskamer heeft klager onder andere gesteld dat Y1 de opdracht niet had mogen aanvaarden en dat er verschillende gebreken aan het rapport kleven die tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. De Accountantskamer is echter van mening dat het Y1 vrij stond om de opdracht als deskundige te aanvaarden. Dat hij in een voorgaande periode gelijktijdig met de accountant van de bank, partner is geweest bij hetzelfde kantoor doet daar niet aan af. Specifieke kennis van de verzekeringssector en van de vastgoedsector bij voorbaat, was evenmin een voorwaarde om de opdracht vakbekwaam en zorgvuldig uit te kunnen voeren.

De Accountantskamer is echter ook van oordeel dat uit het deskundigenrapport niet voldoende blijkt of en op welke wijze Y1 meerdere relevante factoren bij de beantwoording van de door de Rechtbank gestelde vraag heeft betrokken. Ook ontbreekt een heldere uiteenzetting van de analyse die tot de conclusie heeft geleid dat C Groep op 31 december 2002 in onvoldoende mate een reëel perspectief had op het kunnen nakomen van haar opeisbare verplichtingen en op de mogelijkheid tot een duurzame voortzetting van de bedrijfsuitoefening ultimo 2002. Het had naar het oordeel van de Accountantskamer ook op de weg van betrokkene gelegen om de juistheid van de visie van klager gemotiveerd te weerleggen.

Y2 heeft als klankbord kunnen lezen welke kritische opmerkingen naar aanleiding van het concept-deskundigenbericht werden gemaakt en op welke wijze deze door Y1 werden weerlegd. Van Y2 had verwacht mogen worden dat hij de door de Accountantskamer vastgestelde omissies in de inhoud en de weerlegging van de kritiek had bemerkt en daarop in ieder geval enige actie had ondernomen. Dit heeft hij achterwege gelaten.

Y1 wordt een berisping opgelegd. De Accountantskamer heeft aangenomen dat klager door de wijze waarop betrokkene de vraagstelling heeft opgevat en de uitkomst van zijn onderzoek heeft neergelegd in zijn deskundigenbericht, aanmerkelijk nadeel heeft ondervonden. Ook wordt in aanmerking genomen dat Y1 moest opereren in een lastige kwestie, waarbij zich veel onduidelijkheden hebben voorgedaan. Ten aanzien van Y2, wiens betrokkenheid beperkter van aard is geweest, acht de Accountantskamer de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

Accountantskamer 19 januari 2018, ECLI:NL:TACAKN:2018:1

http://tuchtrecht.overheid.nl/nieuw/accountants/uitspraak/2018/ECLI_NL_TACAKN_2018_1