Begin 2013 werd op de bankrekening van een cliënt van betrokkene, zijnde een registeraccountant, een bedrag van ruim € 403.000 bijgeschreven. Dit bedrag was afkomstig van een Belgische bankrekening van de hoogbejaarde en in Nederland wonende moeder van de cliënt. De cliënt, die een volmacht van de moeder had, had in december 2012 opdracht tot de overschrijving van het bedrag naar zijn, bij de Belgische KBC-bank aangehouden bankrekening gegeven. De cliënt was sinds 2005 vaste klant van betrokkene. Samen hebben zij  meermaals gesproken over de meest fiscaal gunstige overdracht van het vermogen van moeder.

Betrokkene heeft zowel in de aangifte Inkomstenbelasting 2013 als in de aangifte Inkomstenbelasting 2014 van de cliënt een schuld ten bedrage van € 403.865 opgenomen met de toelichting “lening o/g moeder”. In 2015 heeft betrokkene per e-mail enkele stukken aan de Belastingdienst gezonden, waaronder een gescande overeenkomst van geldlening tussen de cliënt en zijn moeder, gedateerd op 10 januari 2013. Tegenover de Belastingdienst heeft betrokkene verklaard dat de overeenkomst van geldlening achteraf is opgemaakt naar aanleiding van de gesprekken zoals die ten tijde van de overdracht hebben plaatsgevonden.

In 2016 is besloten tot een strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van betrokkene. Daaruit zou blijken dat de geldleningsovereenkomst is geantedateerd en dat de gespreksnotitie en gespreksverslag die zijn opgesteld door betrokkene vermoedelijk vals zijn. In de onderhavige procedure klaagt het Openbaar Ministerie dat betrokkene zijn cliënt in verregaande mate heeft gefaciliteerd bij het plegen van belastingfraude door een overeenkomst van geldlening op te maken, terwijl sprake was van schenking. Daarnaast zou betrokkene documenten in zijn dossier hebben aangepast met de bedoeling te doen voorkomen dat er al vanaf het begin sprake was van een lening in plaats van een schenking. Daarnaast stelt het OM in de aangiften inkomstenbelasting ten onrechte de overdracht van het geldbedrag aan de cliënt is verwerkt als een lening.

Betrokkene heeft de verwijten in zijn klaagschrift uitvoerig en gemotiveerd weersproken. Hij heeft onder andere gesteld dat niet vaststaat wat de wil was bij het overmaken van het geld aan de cliënt vanaf de rekening van de moeder. Zelfs al had de cliënt daarover pas nagedacht nadat hij het geld had ontvangen of nadat hij advies had ingewonnen van betrokkene, is er geen sprake van belastingfraude. Het was aan de cliënt en/of diens moeder om te bepalen wat de bedoeling was. Deze vermogensoverheveling mochten zij ook best zodanig inrichten dat daarmee zo min mogelijk schenkbelasting werd betaald. Constructies zoals in casu gehanteerd, waarbij er sprake is van een combinatie van lenen en schenken in termijnen, zijn volstrekt gebruikelijk en legaal. Betrokkene had ook al voor januari 2013 gesproken met de cliënt over een dergelijke vermogensoverdracht van moeder naar zoon. Natuurlijk is het onjuist geweest van de cliënt om als dagtekening 10 januari 2013 te vermelden op de overeenkomst van geldlening. Betrokkene heeft hiervan echter, meteen toen hij dat ontdekte, nooit een geheim gemaakt. Tevens komt het vaker voor dat de schriftelijke vastlegging pas veel later gebeurt.

De Accountantskamer heeft geoordeeld dat, gezien de weerspreking van betrokkene, klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn cliënt opzettelijk heeft gefaciliteerd bij het plegen van belastingfraude. Volgens de Accountantskamer is het niet ongebruikelijk om vermogen op een fiscaal zo gunstige mogelijke (legale) wijze over te doen van ouders naar een of meer kinderen, bijvoorbeeld door het aangaan van een lening met telkens kwijtscheldingen van de aflossingen. Dat de overeenkomst van geldlening pas schriftelijk is vastgelegd nadat de Belastingdienst daarover vragen stelde, noopt ten slotte evenmin tot de conclusie dat de overeenkomst van geldlening niet eerder mondeling is aangegaan. Met klager kan worden geoordeeld dat de aanvullingen op verschillende gespreksnotities kan oproepen. Nu echter in het ongewisse is gebleven wanneer en met welk doel de aanvullingen op die gespreksnotities zijn aangebracht, kunnen aan deze vragen niet de door klager gestelde conclusies verbonden worden. De klacht over schending van het fundamentele beginsel ‘integriteit’ dient in zoverre dan ook ongegrond te worden verklaard.

De Accountantskamer is evenwel tevens van oordeel dat in de klacht een verwijt besloten ligt dat betrokkene de leningsovereenkomst heeft laten passeren zonder zich behoorlijk te vergewissen van de daaronder gestelde datum en zelf geen (nader) onderzoek heeft gedaan naar de titel (schenking of lening) waaronder het onderhavige geldbedrag van de moeder naar de cliënt van betrokkene werd overgemaakt. De Accountantskamer heeft hieromtrent overwogen dat betrokkene onder de gegeven omstandigheden, redelijkerwijs kon constateren dat de hem verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend waren. Betrokkene heeft vervolgens ook zelf aangegeven dat hij heeft verzuimd om nader onderzoek in te stellen. Volgens de bij een tuchtgeding als het onderhavige te hanteren normen levert dit telkens schending op van de fundamentele beginselen vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer in aanmerking genomen dat betrokkene verregaand onzorgvuldig is geweest door het achterwege laten van het zich vergewissen van (i) de bedoeling van beide partijen inzake de overmaking van het onderhavige geldbedrag en (ii) de gehele inhoud van de leningsovereenkomst die hij aan de Belastingdienst deed toekomen.

Accountantskamer 4 december 2017, ECLI:NL:TACAKN:2017:76

http://tuchtrecht.overheid.nl/nieuw/accountants/uitspraak/2017/ECLI_NL_TACAKN_2017_76