Klaagster is verwikkeld in een geschil met haar familie over de erfenis van haar moeder, die in 2012 is overleden. De zus en halfbroer van klaagster wonen in Duitsland en zijn executeur-testamentair in de erfenis. Ook hun moeder woonden in Duitsland.

Medio 2015 is betrokkene, een registeraccountant, door hen gevraagd bij de Belastingdienst te informeren of het erfdeel van hun moeder in Nederland werd belast. Zij hebben betrokkene in verband daarmee bij brief van 5 juni 2015 alle informatie die zij over klaagster hadden ter beschikking gesteld. Op 25 juni 2015 heeft betrokkene de Belastingdienst verzocht een beschikking af te geven over het heffen van erfbelasting. De brief van de zus en halfbroer van 5 juni 2015 heeft betrokkene als bijlage aangehecht. In reactie daarop heeft de Belastingdienst betrokkene laten weten dat er in Nederland geen erfbelasting wordt geheven over de nalatenschap van de moeder.

Klaagster verwijt betrokkene onder meer dat hij over haar heeft gecorrespondeerd met de Belastingdienst en hij daarbij onjuiste informatie heeft verstrekt. Volgens klaagster heeft betrokkene in zijn brief aan de Belastingdienst ten onrechte de suggestie gewekt dat zij belastingschulden heeft, terwijl dat niet aan de orde is. In de betreffende brief heeft betrokkene de volgende passage opgenomen:

“Bovenstaande document is van belang in verband met de aansprakelijkheid van testament-executeurs voor belastingschulden van de in Nederland woonachtige zus.”

Betrokkene heeft op de zitting verklaard dat hij daarmee niet de suggestie heeft willen wekken dat klaagster schulden heeft aan de Belastingdienst. Volgens hem is het duidelijk dat hiermee alleen de eventueel te betalen erfbelasting wordt bedoeld.

De Accountantskamer volgt betrokkene niet in zijn verweer. In de eerste plaats maakt de brief melding van belastingschulden, hetgeen suggereert dat het niet enkel om erfbelasting zou gaan. Ook geeft de betreffende alinea, gelezen in samenhang met de bijgevoegde brief van de zus en halfbroer, waarin melding wordt gemaakt van een deurwaarder die bij klaagster zou zijn geweest, verschillende gerechtelijke procedures en een Spaanse bank, een bepaald beeld van klaagster.

Op de zitting heeft betrokkene erkend dat het verstandiger zou zijn geweest als hij deze brief niet had meegestuurd. Achteraf bezien was dat niet nodig, terwijl hij daarmee wel ongevraagd privé-gegevens van klaagster aan de Belastingdienst heeft prijsgegeven.

De klacht is dan ook gegrond. Door ongevraagd persoonlijke gegevens van klaagster aan de Belastingdienst te overleggen in de wetenschap dat deze gegevens voor de beoordeling van de aanvraag niet van belang zijn, heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid. Daar komt bij dat klaagster geen klant van betrokkene was en hij wist dat er onenigheid bestond tussen haar en haar familie. De Accountantskamer acht hiervoor de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

https://tuchtrecht.overheid.nl/nieuw/accountants/uitspraak/2020/ECLI_NL_TACAKN_2020_24