Betrokkene heeft als registeraccountant met ingang van het boekjaar 2006 tot 1 oktober 2013 werkzaamheden voor een vennootschap (BV) uitgevoerd. De werkzaamheden bestonden onder andere uit het samenstellen van de jaarrekeningen, de aangiften vennootschapsbelasting en assurance-werkzaamheden. De vennootschap hield zich bezig met het initiëren en organiseren van (gesubsidieerde) projecten op het gebied van innovatie en productontwikkeling. De Europese Commissie (EC) heeft in totaal bijna twee miljoen aan subsidiegelden aan de BV verstrekt ter uitvoering van een project.

Het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF) heeft in 2013 een onderzoek ingesteld naar mogelijke onregelmatigheden binnen het project. Naar aanleiding van rapportages van OLAF is door de FIOD een strafrechtelijk onderzoek gestart naar de BV. Daaruit kwam enerzijds naar voren dat de BV niet alle gelden heeft doorbetaald waartoe zij contractueel verplicht was en, anderzijds, dat zij kosten bij de EC heeft gedeclareerd die niet voor subsidie in aanmerking kwamen. Bij het claimen van deze kosten werd de aanvraag ondersteund door controlecertificaten (‘audit certificates’), die waren opgesteld en ondertekend door betrokkene.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft onder meer geklaagd dat betrokkene controlecertificaten aan de EC heeft verstrekt, zonder dat daarvoor een deugdelijke grondslag bestond. Op basis daarvan zou de EC meer subsidie hebben uitgekeerd dan waar recht op bestond. Verder zou betrokkene volgens het OM zijn assurancewerkzaamheden en bevindingen onvoldoende hebben vastgelegd en zou hij de BV hebben voorgesteld een voorziening van € 140.000 op de balans op te nemen, met als enige doel het omlaag brengen van het bedrag aan te betalen vennootschapsbelasting.

De Accountantskamer overweegt met betrekking tot de eerste twee klachtonderdelen dat uit het OLAF-rapport blijkt dat betrokkene met onvoldoende diepgang en onvoldoende professionele kritische instelling de controles heeft uitgevoerd.  Van uitvoering van een assurance-opdracht volgens standaard NV COS 3000 is volgens de Accountantskamer geen sprake geweest en betrokkene heeft inmiddels ook erkend dat hij niet volgens die standaard heeft gewerkt. De raadsman van betrokkene heeft weliswaar gewezen op allerlei vermeldingen van controlestappen in de controledossiers van betrokkene, maar deze vermeldingen blijken bij nadere beschouwing slechts te bestaan uit een opsomming van (uit te voeren of uitgevoerde) werkzaamheden, zonder vermelding van uitkomsten of resultaten van die werkzaamheden.

Uit het door betrokkene overgelegde controledossier blijkt niet welke controlemiddelen daadwerkelijk door betrokkene zijn ingezet en dus evenmin wat de uitkomst van die inzet is geweest. Volgens vaste rechtspraak van de Accountantskamer moet het er dan ook voor worden gehouden dat wat niet behoorlijk is vastgelegd, niet is geschied.

Ten aanzien van het laatste onderdeel is namens betrokkene gesteld dat de voorziening verband houdt met de aankondiging van de EC tot terugvordering van een bedrag van € 113.754,81. In een dergelijk geval staat volgens de Accountantskamer in beginsel geen bezwaar tegen het adviseren van het opnemen van een voorziening.  De Accountantskamer heeft evenwel opgemerkt dat het door betrokkene als voorziening geadviseerde bedrag van € 140.000 ruim uitsteekt boven het terug te vorderen bedrag van € 113.754,81. Voorts heeft betrokkene desgevraagd ter zitting geen bevredigende verklaring kunnen geven voor het ontbreken van de desbetreffende voorziening in de ‑ door hemzelf samengestelde ‑ jaarrekening van de BV. Bovendien heeft betrokkene niet in zijn overwegingen betrokken of de terugvordering zou kunnen worden verhaald op de projectpartners van de BV in het project. De Accountantskamer vindt het moeilijk te begrijpen dat, indien de voorziening inderdaad bedoeld was voor een terugvordering van de EC op de BV, betrokkene deze “als de financiën het toelaten in de aangifte 2012” weer kon laten vrijvallen, zoals hij in een geschreven e-mail aan de directeur van de BV suggereerde. Aannemelijk is dan ook dat betrokkene met het voorstel slechts tot doel had het ongerechtvaardigd (al dan niet tijdelijk) omlaag brengen van de door de BV te betalen vennootschapsbelasting.

Alle klachtonderdelen zijn gegrond verklaard. Daarmee heeft betrokkene gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen deskundigheid, zorgvuldigheid en integriteit. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene ter zitting niet heeft laten blijken inmiddels te begrijpen dat het uitvoeren van accountantscontroles op de wijze waarop hij dat heeft gedaan, onacceptabel is. Voorts overweegt de Accountantskamer dat betrokkene thans geen assurancewerkzaamheden meer uitvoert en bezig is zijn praktijk af te bouwen. Bovendien blijkt het kantoor van betrokkene in 2016 nog aan een kwaliteitstoetsing onderworpen te zijn geweest en deze met goed gevolg te hebben doorstaan. Alles afwegende acht de Accountantskamer een tijdelijke doorhalen van drie maanden passend en geboden.

Accountantskamer 17 november 2017, ECLI:NL:TACACK:2017:73

http://tuchtrecht.overheid.nl/nieuw/accountants/uitspraak/2017/ECLI_NL_TACAKN_2017_73