In de derde aangifte IB/PVV 2014 van belanghebbende wordt voor het eerst ROW aangegeven vanwege het verlenen van rechtsbijstand. Kwade trouw naar aanleiding daarvan wordt in eerste aanleg niet aannemelijk gemaakt. Het hoger beroep pakt voor de rechtsbijstandverlener echter minder goed uit.
Belanghebbende is bestuurder van een stichting en heeft in 2014 rechtsbijstand verleend. Door hem zijn drie aangiften IB/PVV over 2014 ingediend, waarbij in de derde aangifte een ROW-bedrag van € 12.000 is vermeld. Dit betreft het resultaat uit zijn werkzaamheden als rechtsbijstandverlener. Aan hem is vervolgens een navorderingsaanslag IB/PVV van € 48.555 en een vergrijpboete van € 7.778 opgelegd. In eerste aanleg stelt de inspecteur zich op het standpunt dat sprake is van kwade trouw bij het indienen van deze derde aangifte. De rechtbank oordeelt echter dat dit niet aannemelijk is gemaakt en vernietigt de navorderingsaanslag, boetebeschikking en rentebeschikking.
In hoger beroep is wederom in geschil of sprake is van kwade trouw. Het verweer van belanghebbende dat de inkomsten aan de stichting toekomen en daar in aanmerking zijn genomen, wordt door het hof verworpen. Uit de onderliggende rechtsbijstandovereenkomsten volgt immers dat belanghebbende een zelfstandig beroep uitoefende en dat de stichting slechts optrad als administratiekantoor. Daarbij heeft belanghebbende in zijn derde aangifte IB/PVV vermeld dat hij ROW zou hebben genoten met het verlenen van rechtsbijstand. Daarom concludeert het hof dat de inkomsten aan belanghebbende moeten worden toegerekend.
Derhalve komt het hof tot het oordeel dat belanghebbende onjuiste inlichtingen heeft verstrekt aan c.q. heeft onthouden van de inspecteur met het indienen van zijn derde aangifte. Slechts € 12.000 is aangegeven aan ROW en daarbij is ook nog € 12.000 aan kosten in aftrek genomen, terwijl deze niet zijn onderbouwd. Daarmee heeft hij zich naar het oordeel van het hof willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een vermindering zou worden verleend tot een te hoog bedrag en daarmee te weinig belasting zou worden geheven en heeft hij deze kans bewust aanvaard. Het hof is daarom van oordeel dat sprake is van kwade trouw en dat de navorderingsaanslag daarom in zoverre terecht is opgelegd.
De vergrijpboete van 50% blijft in stand, vanwege het oordeel dat belanghebbende te kwade trouw heeft gehandeld. Volgens het hof is daarom sprake van (voorwaardelijk) opzet. De boete wordt – vanwege de vermindering van de navorderingsaanslag – verminderd tot € 4.437.
Gerechtshof Den Haag 12 oktober 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1986.