De Belastingdienst heeft bij een Zwitserse bank informatie over de bankgegevens van een DGA en een trustkantoor opgevraagd om de potentiële subjectieve belastingplicht vast te kunnen stellen. In deze civiele procedure vorderen de DGA en het trustkantoor in kort geding dat de Belastingdienst het informatieverzoek intrekt op straffe van een dwangsom.

De Belastingdienst probeert sinds 2014 van de DGA en sinds 2015 van het trustkantoor informatie te verkrijgen voor beoordeling van de mogelijke belastingplicht in Nederland. Volgens de Belastingdienst hebben zowel de DGA als het trustkantoor niet aan hun informatieverplichting voldaan.

Volgens eisers is het informatieverzoek onrechtmatig, omdat sprake is van schending van het uitputtingsbeginsel en van een fishing expedition. Met de Belastingdienst is de voorzieningenrechter evenwel van oordeel dat het informatieverzoek niet onrechtmatig is en dat de vordering van eisers tot intrekking van het informatieverzoek niet toewijsbaar is. De Belastingdienst heeft zich volgens de voorzieningenrechter voldoende ingespannen om de informatie over de buitenlandse bankrekeningen via de hem in Nederland ter beschikking staande middelen te verkrijgen én heeft dit informatieverzoek bij de Zwitserse autoriteiten ingediend nadat aan het uitputtingsbeginsel is voldaan. De Belastingdienst heeft immers, nadat eisers niet alle gevraagde informatie hadden verstrekt, informatiebeschikkingen afgegeven, die ook betrekking hadden op de eerder al verzochte bankgegevens. Deze informatiebeschikkingen zijn in bezwaar, respectievelijk beroep en cassatie grotendeels in stand gebleven – in elk geval ten aanzien van de opgevraagde bankgegevens. Ook daarna hebben eisers geen gegevens van de Zwitserse bankrekeningen overgelegd.

Dat de Belastingdienst vervolgens ook informatie heeft opgevraagd over jaren die eerder nog niet aan de orde waren, maakt dit niet anders. Volgens de voorzieningenrechter is evident dat die jaren alsnog aan de orde zullen komen en dat eisers dan niet vrijwillig aan hun informatieverplichting zullen voldoen ligt – gezien hun houding tot nu toe – in de lijn der verwachting. Daar komt bij dat niet uitgesloten kan worden dat ook gegevens uit andere jaren aanknopingspunten kunnen bieden voor de subjectieve belastingplicht in de jaren die bij de Belastingdienst al wel aan de orde zijn.

De stelling van eisers dat sprake is van een fishing expedition is onvoldoende onderbouwd en wordt om die reden verworpen. Bovendien heeft het hof in de procedure tegen de informatiebeschikkingen al uitdrukkelijk overwogen dat de bankgegevens wel relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de Nederlandse belastingheffing.

De Belastingdienst heeft in reconventie nog verzocht eisers te bevelen volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van de door de Belastingdienst gevraagde gegevens en inlichtingen. De voorzieningenrechter oordeelt evenwel dat die vordering te algemeen geformuleerd is en wijst deze daarom af. Door slechts te stellen dat er ‘nog niet volledig’ over de informatie wordt beschikt, is er door de Belastingdienst niet voldoende geconcretiseerd welke informatie nog ontbreekt, nu er al wel informatie is verstrekt.

Rechtbank Den Haag 8 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13503.