Uit een boekenonderzoek is gebleken dat belanghebbende – exploitant van een pluimveeverwerkingsbedrijf – ten onrechte als inhoudingsplichtige de afdrachtvermindering onderwijs heeft geclaimd. De inspecteur heeft naheffingsaanslagen loonheffingen over de tijdvakken 2008 tot en met 2010 en vergrijpboetes over de jaren 2009 en 2010 opgelegd, omdat belanghebbende niet enkel mocht vertrouwen op de informatie van een dienstverlener. Omdat belanghebbende lichtvaardig heeft gehandeld, acht de inspecteur grove schuld aanwezig. De hoogte van de boete is gelet op de ernst van het feit gematigd tot in totaal € 45.000.

De Rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken volgt dat belanghebbende, waarbij zij is afgegaan op informatie van de onderwijsverstrekker SVO Vakopleiding Food, bij de toepassing van de afdrachtvermindering zich op het standpunt heeft gesteld dat de Belastingdienst niet de bevoegdheid heeft om te oordelen over de inhoud, de zwaarte en de kwaliteit van de opleiding die het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan een beroepsbegeleidende leerweg stelt. Die bevoegdheid komt volgens belanghebbende toe aan de Onderwijsinspectie. Belanghebbende was hierbij van mening dat met het behaalde diploma zou kunnen worden aangetoond dat de beroepspraktijkvorming gedurende de looptijd van de praktijkovereenkomst (POK) is gevolgd. Zoals belanghebbende veronderstelde was van de zojuist bedoelde materiële voorwaarde, het jegens de inspecteur aannemelijk maken van de beroepspraktijkvorming, geen sprake. De Rechtbank is derhalve van oordeel dat belanghebbende – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat dit standpunt en daarmee de door haar gedane aangifte loonheffingen juist waren. Daarom kan niet worden gezegd dat het aan grove schuld van belanghebbende te wijten is dat die aangiften op de grond dat belanghebbende het volgen van de beroepspraktijkvorming niet aannemelijk heeft gemaakt, onjuist waren en daardoor te weinig belasting is geheven.

De Rechtbank is voorts van oordeel dat – voor zover er al sprake zou zijn van gebreken aan de POK’s en die gebreken wettelijk gezien aan de toepassing van de afdrachtvermindering in de weg zouden staan – belanghebbende naar objectieve maatstaven gemeten redelijkerwijs kon en mocht menen dat zij ondanks deze gebreken toch aanspraak kon maken op de afdrachtvermindering onderwijs. Bij dit oordeel heeft de Rechtbank betrokken dat in de rechtspraak verdeeldheid bestond over de vraag of er slechts aanspraak kon worden gemaakt op de afdrachtvermindering op basis van een schriftelijke en door alle betrokken partijen ondertekende POK. Aan die verdeeldheid heeft de Hoge Raad volgens de Rechtbank pas in zijn arrest van 15 januari 2016, dus (ruim) na het indienen van de onderhavige aangiften loonheffingen, een einde gemaakt door deze vraag bevestigend te beantwoorden. Indien aan de POK’s al gebreken zouden kleven, kan naar het oordeel van de Rechtbank niet worden gezegd dat dit te wijten is aan de grove schuld van belanghebbende.

De Rechtbank vernietigt de vergrijpboetes.

Rechtbank Noord-Nederland 12 september 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:3022

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2017:3022