Belanghebbende is een B.V. en is onderdeel van een groter concern. De aangiften omzetbelasting van het concern worden verzorgd door een interne gecentraliseerde financiële afdeling. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Daarnaast is vanwege het te laat indienen van de aangifte een verzuimboete opgelegd. Tegen de verzuimboete heeft belanghebbende bezwaar en vervolgens beroep ingesteld. Als verweer is onder meer aangevoerd dat het verdedigings- vertrouwens-, gelijkheids- en motiveringsbeginsel is geschonden en dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Deze verweren slagen niet, maar de rechtbank komt toch tot een verlaging van het boetebedrag.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant laat het antwoord op de vraag of in dit geval het verdedigingsbeginsel is geschonden in het midden. Voor het geval daar al sprake van zou zijn overweegt de rechtbank dat met wat belanghebbende heeft aangevoerd niet aannemelijk is geworden dat, indien zij vooraf had kunnen reageren, belanghebbende een inbreng had kunnen leveren waardoor de procedure een andere afloop zou hebben gehad. Hieruit volgt dat ook indien zou moeten worden geconcludeerd dat het verdedigingsbeginsel is geschonden, dit niet leidt tot vernietiging van de bestreden boetebeschikking aldus de rechtbank.
Het motiveringsbeginsel houdt in dat de inspecteur voldoende inzicht moet geven in de argumenten die hem hebben gebracht tot het ongegrond verklaren van het bezwaar. Gelet op de formulering van de uitspraak op bezwaar viel voor belanghebbende volgens de rechtbank niet af te leiden welke afwegingen de inspecteur heeft gemaakt. De inspecteur heeft dat ter zitting beaamd. Het motiveringsbeginsel is dan ook geschonden. Dit motiveringsgebrek leidt echter niet vernietiging van de verzuimboete nu de geconstateerde gebreken kunnen in beroep worden hersteld.
Tussen partijen is niet in geschil dat de betaling op aangifte te laat is gedaan. Dit betekent dat de verzuimboete terecht is opgelegd tenzij belanghebbende aannemelijk maakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, met hetgeen zij heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht. Dat sprake zou zijn van een pleitbaar standpunt is gesteld noch gebleken. Dit brengt mee dat de verzuimboete terecht is opgelegd.
De rechtbank verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur uitlatingen of toezeggingen heeft gedaan aan belanghebbende zelf met betrekking tot vernietiging van de boete. De enkele omstandigheid dat binnen hetzelfde concern andere verzuimboeten zijn vernietigd, kan niet leiden tot een gegrond beroep op het vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. Weliswaar is niet in geschil dat sprake is van gelijke gevallen, maar belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de meerderheidsregel is voldaan nu slechts twee van in totaal zes verzuimboeten die aan gelieerde vennootschappen zijn opgelegd zijn vernietigd.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt de situatie waarbij door samenloop van omstandigheden bij een aantal concernvennootschappen eenmalig dezelfde fout is gemaakt, waardoor de door die vennootschappen verschuldigde omzetbelasting over de maand juni dan wel het tijdvak april/juni 2022 niet is voldaan, een bijzondere omstandigheid die matiging van de boete bij alle concernvennootschappen met 15 % rechtvaardigt. De rechtbank matigt de boete tot € 3.231.
De rechtbank verklaart het beroep deels gegrond en verlaagt de verzuimboete.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 4 januari 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:53
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2024:53