De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd van ruim € 10 miljoen als ook een vergrijpboete van ruim € 1 miljoen omdat, in zijn visie, de fiscale woonplaats van erflater in de periode van 10 jaar voor zijn overlijden in Nederland lag. Tussen partijen is onder meer in geschil of de inspecteur beschikt over een nieuw feit op grond waarvan hij bij belanghebbende mocht navorderen.

De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij vóór het verstrijken van de primitieve aanslagtermijn door de inspecteur inkomstenbelasting is geattendeerd op het overlijden van erflater en de inschrijving van erflater op een Nederlands adres in het jaar 2006. Vervolgens heeft de inspecteur, naar eigen verklaring, het testament van erflater opgevraagd en aan belanghebbende een aangiftebiljet voor de erfbelasting uitgereikt. Verder heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat hij vóór het verstrijken van de primitieve aanslagtermijn wist dat de inspecteur inkomstenbelasting onderzoek deed naar (onder meer) de woonplaats van erflater.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant leidt uit deze verklaringen van de inspecteur af dat de inspecteur ook vóór het verstrijken van de primitieve aanslagtermijn er mee bekend was dat erflater mogelijk in de periode tien jaar voorafgaand aan zijn overlijden in Nederland woonde.

In deze situatie brengt een behoorlijke taakuitoefening van de inspecteur met zich dat de inspecteur vóór het verstrijken van de primitieve aanslagtermijn ten minste had moeten informeren bij de inspecteur inkomstenbelasting naar het lopende onderzoek, zodat hij in ieder geval ook toen had moeten beoordelen of naar zijn mening de fiscale woonplaats van erflater in Nederland lag, hetgeen hij heeft nagelaten.

De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur ten tijde van het verstrijken van de primitieve aanslagtermijn over zodanige gegevens beschikte, dan wel had behoren te beschikken, dat hij op basis daarvan in redelijkheid tot de slotsom had moeten komen dat – in zijn visie – erfbelasting is verschuldigd. In verband daarmee had hij bij een behoorlijke taakuitoefening het opleggen van een primitieve aanslag erfbelasting niet mogen nalaten. De inspecteur beschikt daarom niet over een nieuw feit in de zin van artikel 16 AWR. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag en vergrijpboete.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20 oktober 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6124

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2022:6124