Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de vervreemding van de aandelen van belanghebbenden aan de vennootschap van hun zoons een vervreemding is in de zin van art. 4.22 Wet IB 2001. Omdat sprake is van kwade trouw bij beide belanghebbenden zijn de navorderingsaanslagen terecht opgelegd. Voor de vergrijpboeten geldt echter een andere bewijslast waaraan niet is voldaan.

Belanghebbenden, een echtpaar, hebben in 2010 hun aandelen in een vennootschap overgedragen aan een vennootschap van hun zoons. Bij de overdracht is inkomen uit aanmerkelijk belang gerealiseerd, dat is opgenomen in hun aangiften IB 2010. Volgens de inspecteur is daarbij een te laag vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen door een te lage overeengekomen overdrachtsprijs. De inspecteur legt navorderingsaanslagen met vergrijpboeten op.

De rechtbank oordeelt dat de de waarde in het economische verkeer van de panden in 2010 veel hoger is dan de overeengekomen overdrachtsprijs en dat sprake is van een vervreemding in de zin van art. 4.22 Wet IB 2001. Volgens de rechtbank is ook voldaan aan de bevoordelingsbedoeling, nu de echtgenoot goede kennis bezat van de vastgoedmarkt in het algemeen en in het centrum waar de meeste panden gelegen waren. Ook heeft hij zich actief bezig gehouden met het sluiten van huurovereenkomsten van zijn panden.

Het kan volgens de rechtbank niet anders zijn dan dat de echtgenoot wist dat hij een te lage verkoopprijs van de aandelen in de vennootschap was overeengekomen. Dit was hem zowel bekend ten tijde van de verkoop, maar ook daarna, bij het doen van de aangifte. Dit door de taxatie in 2011, die tot een ruim € 3 miljoen hogere waarde van de panden leidde. Omdat volgens de rechtbank sprake is van kwade trouw bij beide belanghebbenden ten aanzien van de te lage overdrachtsprijs, is voldaan aan de voorwaarden voor navordering.

De rechtbank heeft de vergrijpboete van de echtgenoot vernietigd wegens zijn overlijden. De rechtbank vernietigt ook de vergrijpboete die is opgelegd aan de echtgenote, nu de inspecteur niet geslaagd is in zijn bewijslast dat zij bij het doen van haar aangifte bewust heeft gekozen voor een te lage overdrachtsprijs. Het dossier bevat namelijk geen stukken die verklaringen van de echtgenote bevatten en er is niets waaruit haar beweegredenen en/of kennis kan worden afgeleid. Dat in het kader van de bevoordelingsbedoeling en de kwade trouw aannemelijk is geacht dat zij wist van de te lage prijs, en dus van de te lage aangifte, maakt dit niet anders. Daarbij geldt volgens de rechtbank een andere bewijslast voor verweerder (aannemelijk maken). Bewustheid van anderen kan in dit kader niet aan haar worden toegerekend.

Rechtbank Noord-Holland 31 augustus 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:7482