Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 174.152 met een vergrijpboete van € 130.614.
Belanghebbende is enig aandeelhouder van BV X en is tevens eigenaar van een golfbaan die door BV X wordt geëxploiteerd. Belanghebbende en BV X hebben een huurovereenkomst betreffende de huur van de golfbaan. Bij een boekenonderzoek is door de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende memoriaalboekingen heeft gemaakt waaruit blijkt dat zij € 174.152 aan omzetbelasting schuldig was, welk bedrag niet is aangegeven en voldaan.
In geschil is onder meer of aan belanghebbende terecht en niet tot een te hoog bedrag een vergrijpboete is opgelegd.
Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat het aan het opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig omzetbelasting is voldaan. Niet in geschil is dat de naheffingsaanslag – en daarmee de boete – betrekking heeft op omzetbelasting die belanghebbende volgens haar eigen (grootboek) administratie verschuldigd is, maar die niet is voldaan. Evenmin is bestreden dat de inspecteur meermalen overleg met belanghebbende heeft gehad over het nakomen van de omzetbelasting-verplichtingen. Gelet op de hoogte van het betrokken bedrag aan omzetbelasting, kan deze volgens de Rechtbank niet aan de aandacht van belanghebbende zijn ontsnapt. Indien dat toch het geval zou zijn, dan is de Rechtbank van oordeel dat belanghebbendes administratieve processen zodanig gebrekkig zijn dat sprake is van voorwaardelijk opzet, in aanmerking genomen de eerdere waarschuwing van de inspecteur.
De Rechtbank acht de vergrijpboete van € 130.614 niet passend en geboden, hoewel de hoogte van de verschuldigde belasting en de ernst van de gedraging wel een forse boete rechtvaardigen. In aanmerking is genomen dat belanghebbende, ondanks daartoe herhaaldelijk te zijn verzocht, en ook na te hebben toegezegd te zullen voldoen aan de fiscale verplichtingen, stelselmatig niet aan deze verplichtingen voldeed. Een boete van 75% acht de Rechtbank evenwel te hoog. Daarbij neemt de Rechtbank in aanmerking dat zich niet de situatie voordeed dat aan de ene kant belanghebbende geen omzetbelasting heeft voldaan en aan de andere kant de BV wel omzetbelasting in aftrek heeft gebracht. De Rechtbank acht al met al een vergrijpboete van € 90.000 passend en geboden.
De Rechtbank stelt tot slot ambtshalve vast dat de redelijke termijn met zes maanden is overschreden en vermindert de boete tot € 87.500.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30 juni 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3950
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2017:3950