De Rechtbank oordeelt dat verdachte gedurende een periode van bijna zes jaar met betrekking tot vier van zijn ondernemingen belastingfraude heeft gepleegd. Verdachte heeft op 114 belastingaangiften ten onrechte dan wel te veel voorbelasting opgegeven. Van drie ondernemingen is volgens de Rechtbank nauwelijks administratie aangetroffen, terwijl enkele van de wel aangetroffen facturen vals waren. De in de boekhouding geboekte voorbelasting komt volgens de Rechtbank niet overeen met de aan de Belastingdienst aangegeven voorbelasting, terwijl in de administratie bovendien diverse valse facturen waren opgenomen. Al met al is uit de bewijsmiddelen af te leiden dat verdachte een bedrag van ongeveer € 250.000 ten onrechte aan voorbelasting heeft opgegeven. Nu de Belastingdienst niet alle aangegeven voorbelasting aan verdachte heeft uitbetaald, is het uiteindelijke benadelingsbedrag volgens de Rechtbank weliswaar iets lager, maar nog steeds aanzienlijk.

De Rechtbank acht deze fraude zeer ernstig, alleen al vanwege het feit dat verdachte jarenlang onder verschillende (bedrijfs)namen heeft gefraudeerd met gemeenschapsgeld. Bovendien is het volgens de Rechtbank voor een gezond economisch klimaat van belang dat ondernemers, consumenten en de overheid kunnen vertrouwen op hun zakelijke relaties in de samenleving. Daarnaast houdt de Rechtbank bij de strafoplegging onder meer rekening met het feit dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verduistering in dienstbetrekking, dat aan verdachte eerder een vergrijpboete is opgelegd voor soortgelijke feiten en dat verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep op bedrijf. Gelet op deze omstandigheden acht de Rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke straf van minimaal 12 maanden passend en geboden.

Echter gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met bijna 18 maanden, alsmede op de slechte gezondheid van verdachte en het gegeven dat hij niet in staat lijkt een taakstraf te verrichten, legt de rechtbank aan verdachte niet een onvoorwaardelijke, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van drie jaar op.

Daarnaast legt de Rechtbank aan verdachte een beroepsverbod op voor de duur van vijf jaar. Hiertoe wijst de Rechtbank op het kennelijke gemak waarmee verdachte belastingfraude heeft gepleegd en het feit dat hij eerder soortgelijke feiten heeft begaan. Het beroepsverbod ziet er in het onderhavige geval op dat verdachte geen beroep mag uitoefenen waarbij hij een entiteit heeft of vertegenwoordigt waarbij omzetbelasting moet worden opgegeven en administratie moet worden bijgehouden. Tevens ziet de Rechtbank aanleiding de reclassering opdracht te geven toezicht te houden op de naleving door veroordeelde van deze ontzetting, aan welk toezicht veroordeelde verplicht moet meewerken.

Rechtbank Limburg 21 juli 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:7106

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLIM:2017:7106