Betrokkene is registeraccountant en verrichte sinds 2009 werkzaamheden voor klaagsters. De vader van betrokkene (hierna: A), die zich in 2007 liet uitschrijven als accountant, verrichte tot het moment van uitschrijving eveneens accountantswerkzaamheden voor klaagsters. Daarnaast heeft A tot het beƫindigen van de relatie met klaagsters in 2015, veelvuldig adviserende werkzaamheden ten behoeve van klaagsters verricht. A was in de periode vaste contactpersoon voor klaagsters. De facturen aan klaagsters werden verzonden vanuit het kantoor waar betrokkene werkzaam was. A heeft klaagsters ook geadviseerd over de fiscaalrechtelijke aspecten van een herstructurering van klaagsters.
De klacht houdt in dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Ter onderbouwing voeren klaagsters aan dat betrokkene een onjuist fiscaal advies heeft uitgebracht en dat hij zich door A heeft laten adviseren over de fiscale aspecten, zonder melding te maken van het feit dat A niet langer ingeschreven stond als registeraccountant.
Ten aanzien van het laatste stelt betrokkene dat hij pas in 2009 werkzaamheden is gaan verrichten voor klaagsters en dat dit daarvoor door een andere accountant werd gedaan. Zelfs al was het zo dat klaagsters niet wisten dat A geen registeraccountant meer was, dan nog kan niet worden gesteld dat dit aan betrokkene te wijten is. De Accountantskamer komt tot de conclusie dat niet is onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat betrokkene inderdaad heeft doen geloven dat A nog een account was en verwerpt dit klachtdeel.
Met betrekking tot het (fiscale) advies stelt de Accountantskamer vast dat niet in geding is dat dit advies niet door betrokkene, maar door A is uitgebracht. Het gebrek aan feitelijke betrokkenheid betekent volgens de Accountantskamer dat betrokkene alleen een verwijt kan worden gemaakt indien hij vaktechnisch verantwoordelijk kan worden gehouden voor het advies. De Accountantskamer overweegt onder meer dat het enkele feit dat betrokkene accountant is van klaagsters, nog niet tot de conclusie leidt dat hij verantwoordelijk is voor werkzaamheden van een geheel andere aard, in casu fiscaal advies.
Tot slot concludeert de Accountantskamer dat, los van de vraag of betrokkene had moeten constateren dat de berekende belastingschuld onjuist was, hij onweersproken heeft gesteld dat hij ten aanzien van dit fiscale aspect, voor het afgegeven van een samenstellingsverklaring, advies heeft ingewonnen van een fiscalist. Dit alles in ogenschouw nemend overweegt de Accountantskamer dat niet is bewezen dat betrokkene het fiscale advies onopgemerkt heeft laten passeren. De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.
De Accountantskamer 13 maart 2017, ECLI:NL:TACAKN:2017:20