In 2014 hebben klager en zijn ex een echtscheidingsprocedure in gang gezet. Klager heeft ontdekt dat zijn voormalige echtgenote zonder zijn toestemming twee emailberichten uit zijn mailbox heeft gekopieerd en aan betrokkene, een registeraccountant, heeft gezonden. Klager verwijt betrokkene dat hij zijn werkzaamheden voor de vrouw niet heeft gestaakt, terwijl hij kon weten dat de emailberichten die zij naar hem doorstuurde wederrechtelijk verkregen waren.

Betrokkene heeft zich in de eerste plaats verweerd met de stelling dat de klacht niet-ontvankelijk is in verband met de overschrijding van de driejaarstermijn. Aangezien klager ter zitting echter onweersproken heeft gesteld dat hij eerst op 19 mei 2015 ontdekte dat zijn ex de e-mails uit zijn mailbox had doorgestuurd naar betrokkene en uit het dossier geen aanwijzingen zijn te vinden waaruit anderszins blijkt, is de klacht naar het oordeel van de Accountantskamer ontvankelijk.

Voorts is de vraag of betrokkene een professionele dienst als bedoeld in artikel 1 van de VGBA heeft geleverd. Volgens de Accountantskamer is gebleken dat betrokkene, die een collega is van de ex van klager, zag dat zij leed onder de situatie rondom haar echtscheiding. Hij heeft naar haar geluisterd en geprobeerd haar bij te staan. Zo heeft hij in 2015 een gesprek en daarna nog een of twee keer telefonisch contact met de advocaat van klager gehad. Verder heeft hij het concept-echtscheidingsconvenant doorgenomen en daarin enkele wijzigingen voorgesteld. De Accountantskamer is dan ook van oordeel dat betrokkene een professionele dienst heeft geleverd. Hieronder vallen ook accountantswerkzaamheden die een accountant om niet en in zijn vrije tijd voor een derde verricht. Betrokkene is dan ook voor die werkzaamheden onderworpen aan tuchtrechtspraak.

Het staat vast dat de voormalige echtgenote van klager, zonder medeweten en toestemming van klager, emailberichten uit zijn mailbox heeft doorgestuurd naar betrokkene. Betrokkene wist dat, maar stelt dat hij de ex van klager heeft gewaarschuwd dat zij niet meer in de mailbox van klager moest kijken en dat zij geen mails daaruit moest doorsturen. Verder heeft betrokkene naar voren gebracht dat hij de inhoud van de mails niet heeft gebruikt. Dit wordt bevestigd in een schriftelijke verklaring van de vrouw. De Accountantskamer ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen.

Nu betrokkene de emailberichten niet in het kader van de door hem verleende, professionele dienst heeft gebruikt, zijn de fundamentele beginselen niet in het gedrang gekomen. Betrokkene had derhalve geen maatregel als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de VGBA hoeven nemen, laat staan dat hij zijn bijstand aan mevrouw had moeten staken. Naar het oordeel van de Accountantskamer is de klacht dan ook ongegrond.

De Accountantskamer overweegt ten overvloede dat ook indien het enkel ontvangen van bedoelde mailberichten een bedreiging voor één of meer fundamentele beginselen zou inhouden, er geen grond bestaat de klacht gegrond te verklaren. De mondelinge waarschuwing door betrokkene kan in dit geval als een toereikende maatregel als bedoeld in artikel 21, lid 1, VGBA worden aangemerkt. Het verwijt dat deze waarschuwing niet schriftelijk is vastgelegd, is van zo geringe betekenis dat dit nalaten niet tuchtrechtelijk laakbaar is. Vaststaat immers dat betrokkene de voormalige echtgenote op informele wijze en slechts in beperkte mate heeft bijgestaan zonder een daartoe strekkende opdracht of vergoeding.

De Accountantskamer 1 maart 2019, ECLI:NL:TACAKN:2019:16.

https://tuchtrecht.overheid.nl/nieuw/accountants/uitspraak/2019/ECLI_NL_TACAKN_2019_16