Privacy First wilde via een kort geding afdwingen dat (voorlopig) de registratieplicht van persoonsgegevens van UBO’s in het UBO-register en de mogelijkheid tot inzage hierin buiten werking werden gesteld. Die vordering is door de kortgedingrechter afgewezen. De rechter ziet ook geen reden voor het stellen van prejudiciële vragen aan het EU HvJ.

Privacy First is een stichting die als doel heeft het behoud en de bevordering van het recht op privacy. Zij vordert in kort geding de (voorlopige) buitenwerkingstelling van de Nederlandse UBO-wetgeving die voortvloeit uit de implementatie van de vierde (AMLD4) en vijfde (AMLD5) anti-witwasrichtlijn. Het verzoek tot buitenwerkingstelling richt zich op de verplichting tot het registreren van persoonsgegevens van UBO’s in het UBO-register en de (deels) openbare toegankelijkheid van deze gegevens. Daarnaast wil zij dat er prejudiciële vragen worden gesteld aan het EU Hof van Justitie over de verenigbaarheid van de betreffende Europese richtlijnen met a) het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, b) de in het Verdrag betreffende Europese Unie neergelegde beginselen van subsidiariteit en evenredigheid en c) de AVG.

De voorzieningenrechter volgt de Staat in diens verweer dat een toewijzing van de vordering ertoe zal leiden dat de Staat niet langer voldoet aan de verplichting tot het inrichten van een nationaal openbaar UBO-register. De Staat kan niet in een dergelijke positie worden gebracht. Over de beoordeling van de rechtmatigheid van de Europese richtlijn oordeelt de voorzieningenrechter dat dit voorbehouden is aan het EU Hof van Justitie.

Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter of er aanleiding bestaat voor twijfel over de rechtsgeldigheid van de uit de anti-witwasrichtlijn voortvloeiende verplichting tot het inrichten van een (deels) openbaar UBO-register. Volgens de voorzieningenrechter bestaat die aanleiding voor het verplichte (deels) openbare karakter van het UBO-register. Er zouden dus in beginsel prejudiciële vragen gesteld kunnen worden aan het EU Hof van Justitie. Omdat het Tribunal d’arrondissement te Luxemburg reeds dergelijke prejudiciële vragen heeft gesteld, ziet de voorzieningenrechter er echter van af deze vragen (ook) te stellen.

Tot slot stelde Privacy First dat er met de registratieplicht van persoonsgegevens in het UBO-register een inbreuk wordt gemaakt op de Europeesrechtelijk gewaarborgde grondrechten van UBO’s. Subsidiair stelde Privacy First dat met die registratieplicht niet wordt voldaan aan de te respecteren beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Deze vorderingen vond de voorzieningenrechter echter onvoldoende onderbouwd.

Al met al wijst de voorzieningenrechter de vordering van Privacy First in het geheel af.

Rechtbank Den Haag 18 maart 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2457