Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij (als feitelijk leidinggever) drie valse facturen aan de Belastingdienst heeft verstrekt waardoor te weinig belasting is geheven.

De Rechtbank is van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude, door opzettelijk vervalste facturen ter ondersteuning van de ingediende aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst in te (laten) dienen ten name van de besloten vennootschap, waarvan hij enig aandeelhouder en bestuurder was. Op deze manier zou er te weinig belasting worden geheven.

De Rechtbank overweegt dat door het indienen van onjuiste aangiften en die aangiften met valse facturen te ondersteunen, de Belastingdienst niet in staat is belastingverplichtingen vast te stellen en correcte aanslagen op te leggen. Het benadelingsbedrag dat zou zijn uitgekeerd als de Belastingdienst de door verdachte opgeworpen schijnwerkelijkheid niet had doorzien, stelt de Rechtbank vast op € 265.440.

De raadsvrouw heeft ter zitting haar vermoeden geuit dat verdachte is gebruikt als katvanger en zij heeft verzocht om met die omstandigheid rekening te houden bij de strafoplegging. Zij heeft dit verder niet kunnen onderbouwen. De Rechtbank heeft voor een dergelijke constructie in het dossier geen enkel aanknopingspunt gevonden. Om die reden gaat de Rechtbank voorbij aan het vermoeden van de raadsvrouw.

De Rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en dat de bedragen niet daadwerkelijk zijn uitgekeerd.

De Rechtbank veroordeelt verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

Rechtbank Rotterdam 21 september 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:9067

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2017:9067