Witwassen, contante transacties, Know Your Customer en het melden van ongebruikelijke transacties zijn hot topics. Elke dag zien we deze onderwerpen voorbij komen in het nieuws en steeds vaker worden er ingrijpende maatregelen aangekondigd om het gebruik van contanten aan banden te leggen. Zie daartoe bijvoorbeeld het recent aangekondigde verbod op contante betalingen voor goederen vanaf € 3.000.[1]
Een belangrijke reden daarvoor is dat (hoge) contante betalingen verband kunnen houden met witwassen. Dat is bijna een feit van algemene bekendheid. Wat veel minder mensen weten is dat handelaren in goederen onder de Wwft vallen als een contante transactie plaatsvindt vanaf € 10.000.[2] Dit brengt allerlei verplichtingen met zich zoals de verplichting om cliëntenonderzoek te verrichten en om eventuele ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU. Worden die verplichtingen niet nageleefd, dan kan dat grote gevolgen hebben, zo ondervond een meubelhandelaar die door het Openbaar Ministerie werd vervolgd voor het niet nakomen van zijn Wwft-verplichtingen. Maar kan je worden verweten dat je iets hebt nagelaten als je niet wist dat je die verplichting had?

Die vraag stond centraal in de strafzaak van een meubelhandelaar die contante betalingen van zijn klanten had ontvangen bij de verkoop van meubels zonder dat hij zijn cliëntenonderzoek, de meldplicht en de bewaarplicht had nageleefd.[3] Het Openbaar Ministerie kwam hem op het spoor nadat hij enkele uitspraken gedaan in een artikel van De Correspondent waarin hij een beeld zou schetsen over zijn meubelzaak waar klanten met een criminele achtergrond komen en daar bedragen van € 20.000 tot € 30.000 contant afrekenen. Naar aanleiding hiervan is er onderzoek verricht en kwam de zaak uiteindelijk begin maart 2023 voor de rechter. Hoewel het verrichten (of in dit geval accepteren) van contante transacties van een dergelijke omvang met zich brengt dat de Wwft van toepassing is[4], zou uit het door de autoriteiten verrichte onderzoek volgen dat de bestuurder zich niet aan de daaruit volgende verplichtingen heeft gehouden: de FIU heeft nooit meldingen ontvangen en ook worden in de administratie van de meubelzaak geen cliëntdossiers aangetroffen.

In de strafzaak stelt Rechtbank Amsterdam vast dat ook de bestuurder heeft verklaard dat de meubelzaak nooit meldingen van contante transacties heeft gedaan boven het drempelbedrag (van toen nog € 15.000[5]) en ook geen cliëntenonderzoek heeft verricht. In dat verband overweegt de rechtbank dat zich in het dossier een artikel bevindt waarin de handelaar tegen een interviewer heeft verteld over een goede klant van hem die een verkeerscontrole heeft gehad terwijl hij een grote hoeveelheid wiet in zijn kofferbak had. Diezelfde klant had onlangs nog € 18.000 contant bij hem afgerekend. In de administratie van de meubelzaak is vervolgens tevens een orderbon aangetroffen met ditzelfde bedrag die tevens op naam staat van een persoon bij wie een hennepkwekerij is aangetroffen. Dit is volgens de rechtbank een duidelijk aanknopingspunt voor een vermoeden van witwassen bij deze klant en maakt de transactie ongebruikelijk. Deze is dus ten onrechte niet gemeld.

Ten aanzien van het niet verrichte cliëntenonderzoek en het niet bewaren van de gegevens stelt de rechtbank vast dat sprake is van ruim 10 transacties die, al dan niet in samengestelde vorm, contant zijn verricht en meer dan € 15.000 bedroegen. Hoewel voor deze transacties geen cliëntenonderzoek is verricht en de gegevens ook niet zijn bewaard, is de rechtbank van mening dat ten aanzien van de bewaarplicht ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Gegevens die niet zijn verkregen kunnen immers niet worden bewaard. Verder wordt de bestuurder  ten aanzien van een factuur en enkele orderbonnen vrijgesproken van valsheid in geschrifte.

Ondanks het verweer van de bestuurder dat hij niet op de hoogte was van zijn Wwft-verplichtingen, is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan het opzetvereiste met betrekking tot het niet verrichten van cliëntenonderzoek. In r.o. 4.3.5 overweegt zij dat sprake is van het zogeheten ‘kleurloos opzet’:

“Het gaat daarbij in dit soort zaken om ‘kleurloos opzet’. Dat wil zeggen dat het opzet alleen hoeft te zien op de handeling die overtreding van de norm oplevert, en niet ook op het overtreden van de norm zelf.”

In commune strafzaken waarbij het verwijt opzet aan de orde is, geldt ‘boos opzet’: dit betekent dat sprake moet zijn van opzet op zowel de gedraging als op de overtreden norm. Bij economische delicten die zijn opgenomen in de Wet Economische Delicten, waaronder tevens Wwft-feiten vallen geldt echter kleurloos opzet.[6] Hierover oordeelde de Hoge Raad al in 1952 “alleen opzet bij den dader t.a.v. zijn gedraging in haar verschillende bestanddelen vereist is, niet ook zijn opzet t.a.[v.] der onrechtmatigheid van die gedraging in haar geheel”.[7]

Kleurloos opzet verschilt dus wezenlijk van boos opzet, in die zin dat het opzet slechts hoeft te zien op de gedraging (in de zaak van de meubelmaker het niet verrichten van cliëntenonderzoek) en niet op het overtreden van het voorschrift (de overtreding van artikel 3 Wwft). Het verweer van de bestuurder dat hij er niet van op de hoogte was van de Wwft-verplichtingen kan daarom dus niet slagen.

De rechtbank lijkt zich in voornoemde passage dan ook aan te sluiten bij de overweging van de Hoge Raad uit 1952. Daarbij dient te worden opgemerkt dat bij  Wwft-zaken  het niet altijd zonder meer tot een vervolging zal leiden wanneer een verplichting niet is nagekomen.

De rechtbank overwoog voorts:

“Verdachte, directeur van de B.V., heeft verklaard dat nooit meldingen van ongebruikelijke transacties werden gedaan en dat er door hem en zijn medewerkers nooit een cliëntenonderzoek werd verricht. Verdachte heeft daarmee opzettelijk niet voldaan aan genoemde verplichtingen. Verdachte heeft gezegd dat hij niet wist dat [medeverdachte] deze verplichtingen had en dat de Wwft dus niet expres is overtreden. Omdat het hier om kleurloos opzet gaat, maakt dat het oordeel niet anders.”

Het feit dat de meubelmaker dus niet op de hoogte was van het feit dat hij Wwft-verplichtingen had, lijkt hem dus op geen enkele wijze te baten. De vraag die dan rijst, is of het niet wat ver gaat om een handelaar strafrechtelijk te vervolgen voor deze – voor hem – vrij onbekende wetgeving. Hoe kon deze meubelmaker immers weten dat deze wetgeving op hem van toepassing was? Ik acht de kans vrij klein dat hij hiervoor, zoals bijvoorbeeld een adviseur of notaris, cursussen heeft gevolgd. Voor de kleinere ondernemer zal dit immers vaak niet het geval zijn. En wat heeft de wetgever eraan gedaan om de wetgeving bij handelaren als deze meubelmaker bekend te maken? Deze vragen raken aan de proportionaliteit (en wellicht zelfs opportuniteit van het Openbaar Ministerie). In deze casus lijkt echter vervolging wel op zijn plaats: vanaf zijn verhoor op 2 maart 2017 was de meubelmaker immers op de hoogte van de Wwft-verplichtingen van de meubelzaak (of had hij dat althans moeten zijn), maar in de periode daarna is daaraan evenmin voldaan.

Ook de rechtbank rekent dit de meubelmaker aan. De les die hieruit dus lijkt te kunnen worden getrokken voor handelaren, is dat wanneer zij met een zaak als deze worden geconfronteerd actie ondernomen dient te worden. Denk aan het opzetten van een intern Wwft-beleid en het volgen van Wwft-cursussen zodat – indien aan de orde – achteraf in ieder geval verbetering kan worden aangetoond.

 

[1] Het wetsvoorstel Plan van aanpak witwassen, Kamerstukken II, 2022/23, 36 228, nr. 1.

[2] Artikel 1a, lid 4, sub i Wwft.

[3] Rb. Amsterdam 16 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1459.

[4] De meubelzaak in kwestie kwalificeerde zich daardoor immers als Wwft-instelling ex artikel 1a, lid 4, sub i Wwft.

[5] Ten tijde van de beschuldigingen aan de bestuurder gold dat contante betalingen vanaf € 15.000 dienden te worden gemeld bij de FIU.

[6] In artikel 2 Wet op de Economische Delicten is bepaald dat Wwft-feiten misdrijven zijn, als zij opzettelijk zijn begaan.

[7] HR 18 maart 1952, ECLI:NL:HR:1952:1, NJ 1952, 314.