Aan verdachte is onder meer ten laste gelegd dat hij gelden (afkomstig uit valsheid in geschrifte en het opzettelijk doen van een onjuiste of onvolledige aangifte en omkoping) heeft witgewassen.

Volgens het Hof kan niet worden bewezen dat de verdachte opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften heeft gedaan die ertoe strekten dat er te weinig belasting werd geheven. Daartoe is immers vereist dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, dus minst genomen met voorwaardelijk opzet, hetgeen betekent dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij ten onrechte geen onderscheidenlijk een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan. Het Hof is van oordeel dat verdachte redelijkerwijs kon en mocht menen dat de door hem gedane aangiften juist en volledig waren, in die zin dat het standpunt dat aan die aangiften ten grondslag ligt, gebaseerd is op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht. Ten aanzien van de valsheid in geschrifte oordeelt het Hof overeenkomstig: niet kan worden vastgesteld dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte gericht is geweest op het ‘vals maken’ van facturen.

Het Hof is echter wel van oordeel dat verdachte gelden die afkomstig zijn uit omkoping heeft witgewassen. Het witwassen wordt door het Hof gezien als het onvermijdelijk gevolg van de door de verdachte gekozen financiële constructie.

Voor de bepaling van de strafsoort en strafmaat houdt het Hof rekening met de gevorderde leeftijd van verdachte. Naar het oordeel van het Hof is niet gebleken dat verdachte persoonlijk een groot voordeel bij zijn handelen heeft gehad. Evenmin is gebleken dat de verdachte concrete tegenprestaties aan de betrokken ondernemers of hun ondernemingen heeft geleverd.

Het Hof erkent dat de verdachte grote verdiensten heeft gehad voor de economische ontwikkeling van de stad Roermond. Dat neemt de ernst van de bewezenverklaarde feiten weliswaar niet weg, maar plaatst deze wel in een ander perspectief. Voorts houdt het Hof rekening met de grote impact die deze zaak onmiskenbaar op de verdachte heeft gehad. Verdachte heeft zich gedwongen gezien om terug te treden als wethouder en als Eerste Kamerlid. De publiciteit die deze zaak met zich mee heeft gebracht is volgens het Hof enorm geweest. Dat verdachte die zo nu en dan zelf heeft opgezocht, maakt dit niet anders.

Het Hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Voorts wordt verdachte ontzet van het recht tot het bekleden van een bestuurlijk ambt op gemeentelijk, provinciaal of rijksniveau voor de duur van twee jaren.

Gerechtshof Den Haag 20 december 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3702

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2017:3702