Belanghebbende is werkzaam als zelfstandig osteopaat en is in die hoedanigheid tevens aangesloten bij de Nederlandse Vereniging voor Osteopathie (hierna: NVO). Belanghebbende heeft nimmer aangifte omzetbelasting gedaan daar diens dienstverlening viel onder de vrijstelling van artikel 11 lid 1 onderdeel g Wet Omzetbelasting 1968. Met ingang van 1 januari 2013 is de bedoelde vrijstelling echter gewijzigd met als gevolg dat belanghebbende met betrekking tot zijn dienstverlening belastingplichtig werd voor de omzetbelasting. Het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015 heeft echter doen blijken dat belanghebbende met zijn dienstverlening wel degelijk onder het bereik van de bedoelde vrijstelling valt.

Aangezien belanghebbende van meet af aan in de veronderstelling heeft verkeerd dat zijn werkzaamheden, anders dan de wijziging van de vrijstelling destijds deed vermoeden, wel degelijk onder het bereik van de vrijstelling vielen, heeft belanghebbende vanaf het eerste kwartaal 2013 ieder kwartaal bezwaar aangetekend tegen de voldoening van omzetbelasting. Echter, vanaf juli 2014 is belanghebbende opgehouden met het maken van bezwaar, omdat hij meende dat hiertoe niet langer noodzaak bestond in verband met een vaststellingsovereenkomst van het NVO waar hij bij aanhaakte. Nadat belanghebbende bekend werd met het feit dat deze veronderstelling berustte op een onjuistheid, heeft belanghebbende op 20 juli 2015 alsnog bezwaar gemaakt over het derde en vierde kwartaal van 2014. De Inspecteur heeft echter louter de omzetbelasting voldaan over de jaren 2013, 2015 en de eerste twee kwartalen van 2014, aan belanghebbende gerestitueerd. In geschil is dan ook de vraag of de bezwaren van belanghebbende over het derde en vierde kwartaal van 2014 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard door de Inspecteur.

Waar belanghebbende in het kader van de bovenstaande vraag aanvoert dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is op grond dat hij heeft vertrouwd op berichtgeving van NVO aangaande het collectief maken van bezwaar, stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is daar miscommunicatie tussen belanghebbende en NVO voor risico van eerstgenoemde komt.

De Rechtbank overweegt dat belanghebbende door NVO is geïnformeerd omtrent de mogelijkheid tot aangaan van een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) inzake het maken van collectief bezwaar jegens de voldoening van omzetbelasting. Voorts stamt deze berichtgeving van voor het einde van de onderhavige bezwaartermijnen. De bedoelde berichtgeving heeft bij belanghebbende de verwachting gewekt dat hij vanaf dat moment geen bezwaar meer hoefde te maken tegen de voldoeningen van omzetbelasting, aldus de Rechtbank. Nadat belanghebbende per e-mail door het NVO in kennis is gesteld van het feit dat NVO-leden nog altijd ook zelf bezwaar moeten blijven maken tegen de btw-aangiften tot het moment van tekening van de VSO, heeft belanghebbende hieraan direct gevolg gegeven. Bij brief van 20 juli 2015 heeft belanghebbende immers alsnog zelf bezwaar aangetekend tegen de voldoeningen over het derde en vierde kwartaal van 2014. Het een en ander in overweging nemend, komt de Rechtbank tot het oordeel dat redelijkheid betaamt dat belanghebbende nimmer in verzuim is geweest. De niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren over het derde en vierde kwartaal 2014 had dan ook achterwege moeten blijven. Het feit dat de Belastingdienst geen aandeel heeft gehad in de communicatie tussen belanghebbende en NVO wettigt geen andersluidende conclusie.

Gelet op het voorgaande verklaart de Rechtbank het beroep van belanghebbende gegrond.

Rechtbank Gelderland 21 september 2017, AWB 16/6396

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2017:4887