Twee verdachten, de directeur en de onderneming, zijn door het Hof veroordeeld wegens het opzettelijk doen van onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting. Er zou een te laag bedrag aan belasting opgegeven zijn, wat ertoe zou hebben gestrekt dat te weinig belasting is geheven.
De activiteiten van de onderneming bestonden hoofdzakelijk uit de handel in prepaid telefoonkaarten. De telefoonkaarten werden ingekocht bij Calling Card. Calling Card bracht ter zake van deze geleverde telefoonkaarten omzetbelasting in rekening welke door de onderneming van verdachte als voorbelasting in aftrek werd gebracht. De telefoonkaarten werden vervolgens door de onderneming – op papier – doorverkocht aan een Belgische afnemer. Bij deze transacties is voor de omzetbelasting het zogenaamde ‘nul-tarief’ toegepast. Feitelijk werden de telefoonkaarten aan een Nederlandse afnemer geleverd, waardoor het ‘nul-tarief’ ten onrechte werd toegepast.
Verdachten hadden bij het Hof betoogd dat sprake was van een pleitbaar standpunt omdat de Belastingkamer van het Hof de opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting had vernietigd, nu de door de onderneming in vooraftrek gebrachte omzetbelasting in stand kon blijven. Het Hof achtte zich niet gebonden aan het oordeel van de Belastingkamer. Het Hof was voorts van oordeel dat voor het antwoord op de vraag of het door de onderneming doen van onjuiste aangiften de strekking had dat te weinig belasting werd geheven, beslissend is of de gedraging naar haar aard en in het algemeen geschikt was om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting werd geheven.
In cassatie wordt geklaagd over het feit dat uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat door de verdachte op de aangiftebiljetten omzetbelasting een te laag belastbaar bedrag is opgegeven. Aan die klacht ligt ten grondslag dat in de onderhavige tenlastelegging – ook al noopt artikel 69, tweede lid AWR daartoe niet, niet alleen ten laste is gelegd dat onjuiste of onvolledige aangiften zijn gedaan, maar ook dat in die aangiften een te laag belastbaar bedrag is opgegeven. Onder die omstandigheden kan het feit dat ‘een te laag bedrag is opgegeven’, slechts worden bewezen indien vaststaat dat het werkelijk in aanmerking te nemen bedrag hoger is.
De Hoge Raad concludeert dat het Hof dit heeft miskend. Het Hof had niet in het midden mogen laten hoe de uitspraak van de belastingkamer zich verhoudt tot de vraag of het werkelijk in aanmerking te nemen belastbaar bedrag hoger is dan het door de verdachte opgegeven belastbare bedrag. De bewezenverklaring is om die reden ontoereikend gemotiveerd.
Hoge Raad, 1 december 2015
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:3432
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:3440