Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag opgelegd, alsmede een vergrijpboete van 50% ter zake van inkomsten die niet zijn opgegeven in de aangifte inkomstenbelasting.

In hoger beroep is vastgesteld dat belanghebbende betrokken was bij een vastgoedtransactie en daarbij een voordeel heeft genoten van € 7.500.000. Naar aanleiding daarvan is een navorderingsaanslag en boetebeschikking opgelegd door de inspecteur. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende het bedrag van € 7.500.000 opzettelijk niet in de aangifte heeft verantwoord en dat hij heeft doen voorkomen dat dit bedrag een opbrengst van X was door het bedrag te laten overboeken naar een Zwitserse bankrekening van X. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat X niet bij de transactie betrokken was, dat het de keuze van belanghebbende is geweest het bedrag over te laten boeken naar de Zwitserse bankrekening van X, zonder dat daartoe een verplichting bestond, en dat die keuze is ingegeven vanwege een gunstig fiscaal regime.

Volgens belanghebbende is het oordeel van het Hof onjuist, omdat de overwegingen van het Hof niet duidelijk maken waarom naar het oordeel van het Hof sprake is van de voor de aanwezigheid van kwade trouw vereiste bewustheid bij belanghebbende. De Hoge Raad overweegt dat het Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat sprake is van kwade trouw doordat bewust, ter vermijding van belastingheffing en in de wetenschap dat indien de inspecteur op de aangifte zou afgaan, deze tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld. Naar het oordeel van de Hoge Raad geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel faalt.

Naar het oordeel van de Hoge Raad is het derde middel van belanghebbende terecht voorgesteld voor zover het betoogt dat het Hof ten onrechte zijn oordeel heeft gebaseerd op art. 67d AWR, aangezien uit de gedingstukken blijkt dat de boete is opgelegd op grond van art. 67e AWR. Het middel kan echter niet tot cassatie leiden, aangezien uit het oordeel van het Hof volgt dat het aan belanghebbendes opzet  te wijten is dat te weinig belasting is geheven.

Ten slotte bestrijdt het middel de verwerping van het Hof van belanghebbendes stelling dat hij is bijgestaan door fiscale adviseurs, zodat een onjuiste verantwoording in de aangifte niet aan hem is toe te rekenen. Dit standpunt faalt, nu het Hof aan zijn verwerping ten grondslag heeft gelegd dat belanghebbende zelf opzettelijk onjuist aangifte heeft gedaan doordat hij zelf het aanslagbiljet heeft ondertekend, terwijl hij wist dat het bedrag van € 7.500.000 daarin niet was opgenomen.

De overige voorgestelde middelen falen eveneens.

Hoge Raad 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2339

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:2339