Belanghebbende, een maatschap, verricht werkzaamheden als accountants- en belastingadvieskantoor. Belanghebbende verzorgt zelf haar jaarrekeningen en aangiften omzetbelasting. Uit een boekenonderzoek is gebleken dat over de jaren 2014 tot en met 2016 een totaal van € 40.782 aan omzetbelasting te weinig is afgedragen. Uit het dossier blijkt dat belanghebbende bewust te weinig omzet heeft opgegeven wegens liquiditeitsproblemen. De inspecteur legt naheffingsaanslagen op alsmede vergrijpboetes van 25%, met als schuldkwalificatie grove schuld.  In het controlerapport is niet onomwonden toegelicht of belanghebbende grove schuld of opzet wordt verweten.

In geschil is of de boetes terecht zijn opgelegd en zo ja, of de boetes dienen te worden gematigd.

Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat ten aanzien van de verwijtbaarheid opzet kan worden bewezen maar dat is gekozen voor de kwalificatie grove schuld, waarbij de strafverzwarende en strafverminderende omstandigheden in acht zijn genomen. In dat verband wijst de inspecteur op het feit dat belanghebbende een financieel dienstverlener is.

De Rechtbank overweegt dat de bewijslast voor grove schuld bij de inspecteur ligt. Gelet op de geldende rechtspraak (o.a. ECLI:NL:HR:2003:AE3220) ligt in de kwalificatie opzet geen grove schuld besloten. Het zijn twee van elkaar te onderscheiden kwalificaties. De Rechtbank concludeert louter te zullen toetsen of er sprake is geweest van grove schuld. De bewijsmiddelen uit het dossier – specifiek het hoorverslag en controlerapport – onderbouwen opzet bij belanghebbende, maar niet grove schuld. Het betoog van verweerder dat het niet mogelijk was meer informatie te krijgen voor het opleggen van de boete kan hem niet baten nu de bewijslast ongewijzigd bij de inspecteur ligt.

De Rechtbank vernietigt de vergrijpboetes.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2020:4450