Een verdachte wordt vervolgd voor het valselijk opmaken van facturen en witwassen. De betreffende facturen zijn volgens het Openbaar Ministerie valselijk opgemaakt, omdat er in werkelijkheid geen prestaties zijn geleverd. Op basis van die valse facturen zou een bedrag van € 1.207.387 zijn witgewassen. De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant gaat de officier van justitie (te) kort door de “bewijsbocht”.

De rechtbank oordeelt ten aanzien van de facturen dat bepaalde feiten en omstandigheden uit het dossier inderdaad vragen oproepen. Hierbij vindt de rechtbank het vooral opvallend dat tussen ‘naam 1’ en ‘naam 2’ al in 2010 een dienstverlengingsovereenkomst is gesloten, waarbij ‘naam 2’ een bedrag van $ 1.485,00 aan ‘naam 1’ zal betalen voor advisering over potentiële kandidaten voor de Nederlandse markt. ‘Naam 1’ is echter pas op 10 oktober 2011 geregistreerd op de Britse Maagdeneilanden en heeft pas op 17 oktober 2011 een bankrekening geopend. Daarnaast blijken vier facturen gedateerd te zijn ruim vóór 10 en dus ook 17 oktober 2011, terwijl het bankrekeningnummer er wel op stond vermeld. Bovendien vindt de rechtbank het opvallend dat een aantal facturen pas maanden tot zelfs anderhalf jaar na de factuurdatum zijn betaald, terwijl er ook facturen zijn die binnen één of twee maanden zijn betaald.

Dat bepaalde feiten en omstandigheden vragen oproepen betekent volgens de rechtbank echter niet dat daarmee wettig en overtuigend is bewezen dat tegenover de facturen geen prestaties hebben gestaan. De verdachte en/of zijn medeverdachte hebben in ieder geval voor een deel van deze feiten en omstandigheden bij de rechter-commissaris een verklaring gegeven. Het OM heeft daar volgens de rechtbank bewust geen nader onderzoek naar gedaan. Het had op de weg van het OM gelegen om meer informatie op te vragen om vervolgens die informatie te kunnen toetsen.

Ten aanzien van het vermeende witwassen oordeelt de rechtbank dat de verdachte en de medeverdachte bij de rechter-commissaris een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring hebben gegeven. Verklaringen die naar het oordeel van de rechtbank diverse aanknopingspunten voor nader onderzoek boden. Het OM heeft evenwel bewust gekozen om geen nader onderzoek te doen. Nu dat onderzoek ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat zij niet kan concluderen dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring voor het geld kan gelden.

De rechtbank spreekt de verdachte vrij voor beide feiten.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 januari 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:265.