Verdachte keert in ten aanzien van een Zwitserse bankrekening met een saldo van € 472.395. Het OM legt verdachte gewoontewitwassen ten laste omdat het vermoedt dat de gelden op de rekening uit misdrijf afkomstig zijn. De verdediging voert verweer tegen de ontvankelijkheid van het OM omdat zij vindt dat de inkeer aan vervolging voor witwassen in de weg dient te staan.

De vragen die – kort gezegd – bepalend zijn, is (i) of verdachte een plausibele verklaring heeft voor de herkomst van het geld, (ii) of sprake is van witwassen en (iii) of de fiscale inkeerregeling aan de vervolging van witwassen in de weg staat.

Allereerst voert de verdediging aan dat er een plausibele verklaring is voor de niet-criminele herkomst van het geld op de bankrekening. De verdachte heeft consequent – dus ten overstaan van de belastingambtenaren, FIOD, rechtbank en Hof – dezelfde verklaring gegeven over de herkomst van het geld, te weten dat dit is verdiend met handel tussen Nederland en Roemenië na de val van het IJzeren Gordijn. In die tijd was de vraag naar allerhande goederen in Roemenië groot. Het Hof acht van belang dat verdachte een veelvoud aan stukken over die handel destijds heeft overgelegd en acht de verklaring van verdachte aannemelijk.

Over de gelden die zijn verdiend met deze handel is echter geen inkomstenbelasting afgedragen doordat deze niet zijn aangegeven in de belastingaangiften. De niet afgedragen belasting vormt wederrechtelijk verkregen vermogen. Zodoende is sprake van een fiscaal gronddelict, te weten het opzettelijk onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting, voor witwassen, aldus het Hof.

Tenslotte beoordeelt het Hof of de inkeerregeling aan de vervolging voor witwassen in de weg staat. Bepalend hierbij is of het feitencomplex ten aanzien van de inkeerregeling en witwassen hetzelfde is waardoor het effect van de inkeerregeling met de vervolging teniet wordt gedaan. Het Hof stelt vast dat de inkeerregeling rechtsgeldig is gedaan, een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst is gesloten en een bedrag van € 78.478 is nagevorderd.

Ondanks dat verdachte is vervolgd voor witwassen (en niet voor het doen van onjuiste aangiften) meent het Hof dat verdachte een geslaagd beroep op analoge toepassing van de inkeerregeling kan doen. Het Hof overweegt dat, nu gebleken is dat het gronddelict van witwassen het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting is geweest, de vervolging inzake witwassen ook louter op dit zelfde fiscale delict zag. Vervolging voor witwassen zou het effect van de inkeerregeling volgens het Hof illusoir maken. Het Hof verklaart het OM daarom niet-ontvankelijk in de vervolging.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 16 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:744