Belanghebbende is een VOF aan wie naheffingsaanslagen zijn opgelegd over de jaren 2014-2016 wegens te weinig betaalde omzetbelasting en vergrijpboeten wegens het nalaten om hiervoor te suppleren. In eerste aanleg zijn de vergrijpboeten verminderd tot € 12.785, € 21.441 en € 7.597. In hoger beroep is onder meer in geschil of sprake is van opzet of grove schuld en of de vergrijpboeten zijn gebaseerd op rechtmatig verkregen bewijs.

Vanwege grote omzetbelastingschulden is belanghebbende geselecteerd voor het landelijke project balansschulden. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er grote verschillen omzetbelasting zijn tussen hetgeen op aangifte is betaald en daadwerkelijk verschuldigd is, naar aanleiding waarvan er vergrijpboeten zijn opgelegd ex artikel 10a AWR. Belanghebbende heeft al tijdens het hoorgesprek aangegeven akkoord te zijn met de naheffingsaanslagen, maar niet met de vergrijpboeten.

Volgens belanghebbende berusten de vergrijpboeten op onrechtmatig verkregen bewijs (een e-mail van zijn toenmalige adviseur en de aansluitberekeningen van de huidige adviseur). Het hof overweegt dat beide adviseurs zich niet op een informeel verschoningsrecht hebben beroepen, zodat de inspecteur de gegevens niet onrechtmatig heeft verkregen. Het hof oordeelt verder dat belanghebbende zelf geen gegevens of inlichtingen heeft verstrekt die voor het opleggen van de vergrijpboeten zijn gebruikt, zodat evenmin het nemo-teneturbeginsel is geschonden.

Volgens het hof was het belanghebbende duidelijk dat zij voor de jaren 2014 en 2015 te lage aangiften omzetbelasting had gedaan, omdat zij op 28 maart 2017 een e-mail daarover had ontvangen. Op dat moment had zij uit eigen beweging moeten suppleren. Uit die mail volgt dat eind 2015 meer dan € 200.000 omzetbelasting verschuldigd is, zodat in ieder geval dit substantiële bedrag aangegeven had kunnen worden. De inspecteur heeft daarom met zijn verwijzing naar de mail overtuigend aangetoond dat belanghebbende wist dat zij eerder een onjuiste aangifte had gedaan en dat zij niet uit eigen beweging alsnog een suppletie heeft ingediend. Daarmee heeft zij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Belanghebbende kan zich volgens het hof niet beroepen op de deskundigheid van haar adviseur. Juist de door haar ingeschakelde deskundige heeft namelijk aangegeven dat er te lage aangiften omzetbelasting waren gedaan, waarop zij vervolgens geen actie heeft ondernomen.

De e-mail uit 2017 ziet niet op het jaar 2016. De inspecteur heeft ter onderbouwing van de vergrijpboete voor het jaar 2016 aangevoerd dat de wijze van administreren in dat jaar gelijk is aan de voorliggende jaren, dat de adviseur voor die jaren dezelfde was en dat de werkwijze eveneens hetzelfde is geweest. Het hof volgt de inspecteur hierin en neemt tevens in aanmerking dat belanghebbende de gegevens zelf heeft aangeleverd aan haar adviseur. Gelet op de grootte van de te suppleren bedragen over de jaren 2014 en 2015 heeft belanghebbende – door in 2016 na te laten te onderzoeken of ook over dat jaar een suppletie moest worden gedaan – dusdanig lichtvaardig gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Zij heeft de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook over het jaar 2016 onjuist aangifte is gedaan en zij had moeten begrijpen dat zij door het achterwege laten van een suppletie te weinig belasting zal afdragen, zodat er sprake is van grove schuld.

Het hof acht de, reeds door de rechtbank gematigde, opgelegde vergrijpboeten passend en geboden en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5898