In een tussenbeslissing van 20 maart 2023 heeft Rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van de terugwijzing van de Hoge Raad van 20 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1257), geoordeeld dat de praktijk van het ‘uitgrijzen’ van gegevens van verschoningsgerechtigden niet zonder meer volstaat.

Aan de zaak liggen verschillende door het Openbaar Ministerie ingediende vorderingen aan een serviceprovider op grond van artikel 126ng en 126ug Sv ten grondslag. Deze vorderingen werden gedaan enkele maanden nadat het strafrechtelijk onderzoek was aangevangen. Zodoende was er bij de serviceprovider ook correspondentie van de verdachte met zijn advocaten in de strafzaak opgeslagen. Ook die gegevens werden door de serviceprovider uitgeleverd aan het Openbaar Ministerie. Nadat de advocaten (en verdachte) op de hoogte raakten van de vorderingen en de uitgeleverde  verschoningsgerechtigde stukken werd daarover geklaagd bij het Openbaar Ministerie. Naar aanleiding daarvan werden de stukken door het Openbaar Ministerie uitgegrijsd.

In de klaagschriftprocedure die naar aanleiding hiervan werd gevoerd, verklaarde de rechtbank klagers niet-ontvankelijk omdat de gegevens reeds waren uitgegrijsd en klagers daarmee geen belang meer zouden hebben bij hun klacht. De Hoge Raad vernietigde die beschikking op 20 september 2022 omdat – kort gezegd – nader diende te worden onderzocht of met het uitgrijzen van gegevens wel voldoende werd gewaarborgd dat de gegevens ook feitelijk en definitief ontoegankelijk werden gemaakt.

In de onderhavige beslissing overweegt de rechtbank: “dat het aan het Openbaar Ministerie is om aan te tonen hoe het waarborgt dat personen die direct of indirect betrokken zijn bij het opsporingsonderzoek (in de bewoordingen van het arrest:) op geen enkele wijze toegang kunnen krijgen tot de uitgegrijsde gegevens.” De rechtbank is kritisch over het feit dat het Openbaar Ministerie de FIOD de opdracht heeft gegeven een memo te maken over de huidige werkwijze en waarborgen in plaats van zelf waarborgen te stellen. Bovendien constateert de rechtbank dat “in dezelfde memo [is] geconstateerd dat deze zelf gecreëerde waarborgen niet geheel worden nagekomen.”

Het Openbaar Ministerie heeft in de procedure meermaals betoogd dat het daadwerkelijk vernietigen van de gegevens niet mogelijk is omdat daarmee de (authentieke) hashwaarden – die belangrijk zouden zijn voor het bewijs – zouden worden aangetast. Daarop is door klagers aangevoerd dat dit kan worden ondervangen door het originele bestand in een kluis bij de Rechter-Commissaris te leggen zodat die waarden altijd beschikbaar blijven ingeval van discussie. In de dataset die het opsporingsteam ter beschikking staat, kunnen de gegevens dan daadwerkelijk worden vernietigd. De rechtbank concludeert dat onvoldoende duidelijk is “waarom de door de verdediging gesuggereerde tussenoplossing, inhoudende dat de bestanden (het origineel) op een usb-stick worden gezet en vervolgens in een kluis worden bewaard waartoe alleen de rechtercommissaris of de officier van justitie toegang heeft, niet kan worden uitgevoerd”. De hashwaarden kunnen op die manier immers bewaard blijven, aldus de rechtbank. De rechtbank acht nader onderzoek nodig.

De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie de opdracht gegeven om op deze elementen te reageren en verzoekt beide partijen een voorstel te doen voor ten minste twee deskundigen, voor het geval de rechtbank wil overgaan tot benoeming daarvan.

Klik hier voor de beslissing van de Rechtbank