In dit hoger beroep ligt een tuchtklacht voor die klager, een fiscaal adviseur, heeft ingediend tegen een registeraccountant, die als opsporingsambtenaar werkzaam is bij de FIOD. De klacht betreft een door de registeraccountant opgesteld aanvangsproces-verbaal in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar klager. Volgens klager bevat dit proces-verbaal onjuistheden die zijn reputatie hebben geschaad. Hij stelt dat de accountant bewust belastende informatie heeft opgenomen en ontlastende feiten heeft weggelaten, waardoor een misleidend beeld zou zijn ontstaan. In hoger beroep voert klager hierbij een viertal passages aan uit het proces-verbaal die volgens hem onjuist zijn.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven stelt vast dat een accountant die als opsporingsambtenaar een proces-verbaal opstelt, wordt getoetst aan een maatstaf  vergelijkbaar met die van een gerechtelijk deskundige. Dit betekent dat de inhoud van het proces-verbaal niet integraal wordt herzien, maar uitsluitend wordt beoordeeld of de accountant heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.
Het college beoordeelt de door klager aangevoerde passages en komt tot de conclusie dat de accountantskamer terecht heeft geoordeeld dat er voldoende aanknopingspunten waren voor de opgenomen informatie. Bovendien zijn de aangevoerde passages veelal citaten uit een civiele procedure en zijn deze niet gepresenteerd als eigen bevindingen van de registeraccountant. Het college ziet geen aanwijzingen dat de registeraccountant bewust misleidende informatie heeft verstrekt of relevante ontlastende feiten heeft achtergehouden. Het college verklaart het hoger beroep ongegrond.
College van Beroep voor het bedrijfsleven 25 februari 2025, ECLI:NL:CBB:2025:95
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2025:95