Het OM verwijt verdachte dat hij onjuiste aangiften loonbelasting heeft gedaan door niet alle loonbetalingen aan personeel van zijn onderneming op te geven (feit 1) en dat hij geen behoorlijke administratie heeft gevoerd door die loonbetalingen niet in de administratie van zijn onderneming te verantwoorden (feit 2). De verdediging voert aan dat verdachte voor beide feiten moet worden vrijgesproken, omdat niet aan het zogeheten strekkingsvereiste is voldaan.

De verdediging stelt dat als de uitbetaalde lonen deugdelijk waren geadministreerd er minder belasting verschuldigd zou zijn geweest. Over de aan verdachte – op basis van de gebrekkige administratie – uitgekeerde winst was hij immers een hoger bedrag aan inkomstenbelasting verschuldigd dan zijn onderneming verschuldigd was geweest als een behoorlijke administratie gevoerd was.

De rechtbank overweegt dat de feiten niet alleen bewezen kunnen worden verklaard als daadwerkelijk (per saldo) te weinig belasting is geheven. Het gaat erom dat sprake is van een situatie waarin de desbetreffende gedragingen erop gericht waren dat te weinig belasting zou worden geheven Naar het oordeel van de rechtbank spreekt voor zich dat de gedragingen van verdachte ertoe strekten dat te weinig loonbelasting zou worden geheven. Dat de verdachte als particulier – naar zijn zeggen – meer inkomstenbelasting verschuldigd was, kan daaraan niet afdoen.

Ook de verweren dat geen sprake is geweest van opzet en dat verdachte vertrouwde dat het accountantskantoor de administratie op orde zou houden verwerpt de rechtbank. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte zelf tijdens zijn verhoor bij de FIOD heeft verklaard dat hij mensen contant en zwart uitbetaalde en dat er mensen voor hem hebben gewerkt die niet in de loonadministratie waren opgenomen.

De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich in de jaren 2011 tot en met 2015 schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude door onjuiste en onvolledige aangiften loonheffingen te doen. Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in diezelfde periode schuldig gemaakt heeft aan het opzettelijk niet voeren van een administratie.

Het fiscale nadeel bedraagt ruim € 650.000, zodat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank acht echter vanwege de schending van de redelijke termijn een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend. De rechtbank legt daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf op van 6 maanden en een taakstraf voor de maximale duur (240 uur).

Rechtbank Rotterdam 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:9547 (gepubliceerd 9 november 2022)

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2022:9547