Verdachte wordt er – kort gezegd – van verdacht (als feitelijk leidinggever) opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te hebben ingediend voor de bedrijven waarvan verdachte bestuurder is en deze te onderbouwen met valse facturen.

De Rechtbank stelt vast dat verdachte zich gedurende een periode van meer dan een jaar samen met een ander bezig heeft gehouden met het plegen van fraude, door middel van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting voor verschillende opgerichte BV’s. Er werden voor die niet rendabele BV’s opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend, waarbij onjuiste, hoge bedragen aan voorbelasting werd opgegeven en teruggevraagd.

Daarnaast acht de Rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich (als feitelijk leidinggever) schuldig heeft gemaakt aan het verstrekken van een valse factuur, om de valse aangifte te onderbouwen. Door aldus te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de Rechtbank op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen waarop het belastingstelsel is gestoeld en waarop de samenleving, in het kader van het algemeen maatschappelijk belang en het belang van een goed functioneren van het financieel en economisch stelsel, moet kunnen rekenen. Verdachte heeft er volgens de Rechtbank blijk van gegeven zijn verantwoordelijkheid als bestuurder / feitelijk leidinggevende op geen enkele wijze serieus te nemen.

In het nadeel van verdachte weegt de Rechtbank verder mee dat verdachte een leidende rol heeft gespeeld bij de frauduleuze activiteiten. Uit de door de Belastingdienst gemaakte berekeningen blijkt dat het benadelingsbedrag in totaal ruim € 250.000 bedraagt. Bovendien is verdachte al eerder veroordeeld voor belastingfraude, valsheid in geschrift, oplichting en faillissementsfraude. Tot slot houdt de Rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte. Verdachte weigert kennelijk om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn laakbaar handelen.

De Rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Ook ontzet de Rechtbank verdachte van de uitoefening van het beroep van statutair directeur voor de duur van de proeftijd.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2018:4874