De DGA van een groot concern is veroordeeld voor – kort gezegd – valsheid in geschrifte en witwassen vanwege het doorsluizen van gelden naar offshore vennootschappen via twee ‘inhouse’ vennootschappen. In hoger beroep van de ontnemingsprocedure voert de verdediging aan dat de DGA geen voordeel heeft genoten en dat het voordeel ook niet aan hem kan worden toegerekend omdat hij niet vereenzelvigd kan worden met de vennootschappen. Daarnaast wordt betoogd dat de opgevraagde informatie over de privérekeningen in Monaco buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat de verstrekte informatie uitsluitend voor fiscale doeleinden bestemd is.
Met betrekking tot de vraag of het voordeel aan de DGA is toe te rekenen overweegt Hof Amsterdam dat de bestuurder bij ieder afzonderlijk deel van de groep, met uitzondering van één BV, op enig moment als middellijk of onmiddellijk aandeelhouder en/of bestuurder formeel betrokken is geweest. Aldus had hij steeds formele zeggenschap over en/of een financieel belang bij de activiteiten van de vennootschappen. Ook nadat de DGA was vertrokken naar Monaco en vervolgens naar Dubai en formeel geen bestuurder meer was, verrichtte hij werkzaamheden ten behoeve van de betreffende rechtspersonen en behield hij daarin materieel de zeggenschap. Dat de DGA de beschikking had over het vermogen van alle rechtspersonen blijkt volgens het hof ook uit een e-mailbericht van de DGA waarin hij schrijft “Kun je 20 k naar mijn rekening overboeken, eender welke vennootschap.”
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het in de vennootschappen genoten voordeel aan de DGA kan worden toegerekend. Daarbij is geen gebruik gemaakt van de uit Monaco verkregen geschriften in verband met het daarvoor door Monaco gemaakte fiscale voorbehoud. Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt € 1.992.982.
Ten aanzien van het verzoek van de raadsman tot matiging van de betalingsverplichting, overweegt het hof dat de draagkracht van de DGA in beginsel in de executiefase aan de orde dient te worden gesteld. In de ontnemingsprocedure kan alleen dan met vrucht een beroep op ontbrekende dan wel verminderde draagkracht worden gedaan indien aanstonds duidelijk is dat de DGA op dat moment en in de toekomst geen dan wel verminderde draagkracht heeft of zal hebben. Dat is thans niet aan de orde. Door de verdediging is onvoldoende onderbouwd en ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat de DGA nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een betalingsverplichting te voldoen. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt het te betalen bedrag verminderd met € 5.000.
Het hof veroordeelt de DGA tot betaling van een geldbedrag van € 1.987.982 aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Hof Amsterdam 14 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1639
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2024:1639