Belanghebbende is een holdingvennootschap met een aantal dochtervennootschappen, waarvan belanghebbende alle aandelen bezit. De directie wordt gevoerd door D BV in de persoon van A. Belanghebbende belastte de kosten van verhuur door aan haar dochtervennootschappen met omzetbelasting. Door de inspecteur is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, hetgeen heeft geleid tot meerdere naheffingsaanslagen omzetbelasting alsmede vergrijpboeten van 25%.

In geschil is onder meer of belanghebbende terecht omzetbelasting heeft berekend over de doorbelaste kosten aan haar dochtervennootschappen en of de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd.

De vergrijpboeten die zijn opgelegd, betreffen alleen de aftrek van voorbelasting op kosten die niet aan de dochtervennootschappen zijn doorbelast. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de voorbelasting op deze kosten toch voor aftrek in aanmerking kwam, omdat het ging om algemene kosten, terwijl zij uitsluitend belaste prestaties verrichtte in de vorm van managementactiviteiten ten behoeve van de dochtervennootschappen. Voorts betoogt belanghebbende dat van grove schuld geen sprake is, omdat A tot een cursus in 2013 onvoldoende kennis had van omzetbelasting en derhalve niet wist dat hij niet alle voorbelasting mocht aftrekken. Dit geldt volgens belanghebbende vooral omdat de problematiek zo complex is. De inspecteur stelt dat A had moeten weten dat hij niet alle voorbelasting kon aftrekken.

De Rechtbank laat in het midden hoeveel kennis A heeft gehad ten aanzien van de omzetbelasting, nu dit niet relevant is voor de beoordeling. De Rechtbank is van oordeel dat als A onvoldoende kennis had, hij een adviseur had moeten inschakelen. Hij is als directeur van de vennootschap immers verantwoordelijk voor het afdragen van het juiste bedrag aan omzetbelasting. Dat geldt eens temeer als hij de problematiek als complex ervoer. De Rechtbank overweegt dat, nu er te veel vooraftrek is geclaimd, er aanleiding is voor een boete indien sprake is van grove schuld.

De Rechtbank is ten aanzien van de verwijtbaarheid van oordeel dat het aftrekken van voorbelasting onder dergelijke omstandigheden dermate lichtvaardig handelen oplevert dat het aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. De argumenten van belanghebbende treffen geen doel. Voorts oordeelt de Rechtbank dat geen sprake is van een pleitbaar standpunt. De Rechtbank matigt de boeten evenwel vanwege overschrijding van de redelijke termijn en acht de boeten verder passend en geboden.

Rechtbank Gelderland 7 juni 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3031

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2016:3031