Belanghebbende hield zich van 2008 tot en met 2012 bezig met de exploitatie van een onroerende zaak. In 2008 en van 1 januari tot augustus 2009 stond de onroerende zaak leeg. Van augustus 2009 tot 19 december 2011 werd de onroerende zaak vrijgesteld van omzetbelasting verhuurd aan een gemeente. Vanaf 19 december 2011 stond de onroerende zaak weer leeg. Daarna is de onroerende – vrijgesteld van omzetbelasting – verkocht.

Belanghebbende heeft de voorbelasting die verband houden met de instandhoudingskosten tijdens leegstand, in aftrek gebracht. De inspecteur heeft dit naar aanleiding van een boekenonderzoek, gecorrigeerd en naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, alsmede vergrijpboeten ter zake van grove schuld.

Nu belanghebbende niet het bewijsvermoeden heeft ontzenuwd dat tijdens leegstand van de onroerende zaak het voornemen bestond het pand voor niet-belaste handelingen te gaan gebruiken, heeft de inspecteur naar het oordeel van de Rechtbank terecht de naheffingsaanslagen opgelegd.

Belanghebbende heeft betoogd dat geen sprake is van grove schuld, nu de directie nog geen cursus had gevolgd en onvoldoende kennis had over wat wel en niet aftrekbaar is als voorbelasting. De Rechtbank laat in het midden hoeveel kennis de directie had, nu dit niet relevant is voor de beoordeling. De directie is immers verantwoordelijk voor het tijdig betalen van het juiste bedrag aan omzetbelasting. Als de directie onvoldoende kennis had, dan had zij een adviseur moeten inschakelen.

De Rechtbank is van oordeel dat het aftrekken van de voorbelasting op de instandhoudingskosten tijdens leegstand, terwijl er geen aanknopingspunten zijn voor een intentie tot belaste verhuur, dermate lichtvaardig handelen oplevert dat het aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Belanghebbende had moeten weten dat geen recht bestond op deze aftrek. Nu de directie heeft verklaard dat de boekhouder onder regie en verantwoordelijkheid van de directie heeft gewerkt, is sprake van grove schuld . De Rechtbank merkt op dat ook zonder dergelijke regie fouten van de boekhouder aan belanghebbende kunnen worden toegerekend.

Het beroep op een pleitbaar standpunt faalt. De Rechtbank is van oordeel dat feitelijke onderbouwing ontbreekt, waardoor er geen sprake kan zijn van een pleitbaar standpunt. De Rechtbank matigt de vergrijpboete wel vanwege overschrijding van de redelijke termijn met 15%. De Rechtbank acht de gematigde vergrijpboeten verder passend en geboden.

Rechtbank Gelderland 14 juni 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3153

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2016:3153