Een belastingadviseur die in 2019 werd veroordeeld tot 14 maanden gevangenisstraf wegens het doen van onjuiste belastingaangiften door het opvoeren van zorgkosten, kwam afgelopen jaar alsnog met de schrik vrij. Na het veroordelend vonnis oordeelde de Hoge Raad in cassatie dat het doen van aangifte een kwaliteitsdelict is dat niet door iemand zonder de vereiste kwaliteit kan worden gepleegd. Na terugwijzing komt Hof Amsterdam ten aanzien van dit feit tot ontslag van alle rechtsvervolging (hierna: ovar), hetgeen kort gezegd betekent dat het gepleegde feit niet strafbaar is.[1]

Het ging dus ‘mis’ voor het Openbaar Ministerie omdat zij de belastingadviseur vervolgden als de pleger van het doen van onjuiste aangifte. Al in 2006 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor het delict dat is vastgelegd in artikel 69 AWR, het doen van een onjuiste belastingaangiften, een bepaalde kwaliteit noodzakelijk is. De Hoge Raad overwoog in het cassatie arrest dat aan deze Hof-uitspraak vooraf ging:

2.4.1 Art. 69, tweede lid, AWR is gericht tot degene die een ‘bij de belastingwet voorziene aangifte’ onjuist of onvolledig doet. Als pleger van het onjuist of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte moet daarom worden aangemerkt degene die tot het doen van de aangifte gehouden is.”[2]

Degene die tot het doen van aangifte gehouden is, is degene die tot het doen van die aangifte is uitgenodigd in de zin van artikel 8, eerste lid AWR. Het enkele feit dat die uitnodiging nog niet ontvangen is, doet daar niet aan af. In beginsel kan dus alleen de belastingplichtige zelf als pleger van dit delict worden vervolgd.

Betekent dit dat de belastingadviseur opgelucht adem kan halen? Nee, dat betekent het zeker niet. Het strafrecht (en overigens ook het boeterecht) kent een trits aan deelnemersvarianten op basis waarvan ook personen die in een andere relatie staan tot de aangifte kunnen worden vervolgd. De meest bekende, en meest voorkomende, zijn die van medepleger, medeplichtige en de feitelijk leidinggever. In deze zaak had het Openbaar Ministerie die varianten echter niet tenlastegelegd, met ovar als gevolg. De Hoge Raad geeft dit in het hiervoor al geciteerde arrest ook nog expliciet mee aan het Openbaar Ministerie:

Opmerking verdient dat – zoals ook blijkt uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis – de art. 47 tot en met 51 Sr diverse mogelijkheden bieden om degene die anders dan als pleger betrokken is bij het onjuist of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte, onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor die betrokkenheid. Onder omstandigheden kan een dergelijke gedraging ook opleveren het in art. 225, tweede lid, Sr strafbaar gestelde (‘valsheid in geschrift’), welke delictsomschrijving tot eenieder is gericht.”[3]

Er zijn dus genoeg mogelijkheden om ook de belastingadviseur strafrechtelijk (of boeterechtelijk) aan te spreken voor het indienen van een onjuiste belastingaangifte. Al die deelnemersvarianten maken het bovendien mogelijk om betrokkenen te bestraffen die in een ver verwijderd verband staan tot de ingediende aangifte. Zo werd bijvoorbeeld de vermogensbeheerder die nummerrekeningen aanbood aan personen in Nederland, vervolgd voor medeplegen dan wel medeplichtigheid van de onjuiste aangiften die door deze rekeninghouders werden ingediend.[4] Het Hof overwoog in dat verband expliciet dat de betreffende persoon geen directe betrokkenheid had gehad bij de door de rekeninghouders ingediende belastingaangiften. Alhoewel het Hof vrijsprak voor medeplegen werd wel tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid gekomen. Volgens het Hof kwam er gewicht toe aan het feit dat (i) de gelden giraal werden overgemaakt op een Zwitserse rekeningen (ii) dat het nummerrekeningen betrof en (iii) dat alle transacties op de rekeningen veelal door de vermogensbeheerder plaatsvonden. Er volgde dus veroordeling voor medeplichtigheid aan de onjuiste ingediende belastingaangiften. De uitspraak bleef in cassatie in stand.

Vergelijkbare uitspraken zijn gewezen ten aanzien van leveranciers van kassasystemen die een afroommodule hadden ingebouwd. Ook die kassaleveranciers zijn (op grote schaal) vervolgd voor het medeplegen (of medeplichtigheid) aan de onjuiste aangiften die de ondernemers die gebruik maakten van de kassa’s (en de afroommodule) vervolgens indienden. Ook deze partijen hadden geen directe betrokkenheid bij de ingediende aangiften. Rechtbank Zwolle-Lelystad veroordeelde in 2012[5] een betrokken leverancier zelfs voor medeplegen van de onjuiste aangiften die door ondernemers werden ingediend. De rechtbank overwoog dat het bedrijf de module ontwikkeld en verkocht had en de fraude ook had gefaciliteerd door uitleg te geven over het activeren van de functie.

Het strafrecht en het fiscale boeterecht kennen voldoende mogelijkheden om personen die op enige wijze betrokken zijn bij het indienen van onjuiste aangiften aan te pakken. Niet vereist is dat men een daadwerkelijke rol heeft gehad bij het opstellen of indienen van de aangiften. Advisering over een fiscaal standpunt dat in de aangifte wordt ingenomen kan daartoe voldoende zijn, maar ook bijvoorbeeld het opstellen van een jaarrekening die vervolgens aan een aangifte ten grondslag wordt gelegd. Het blijft echter wel vereist dat het Openbaar Ministerie de juiste feiten ten laste legt. Verzuimt het dat dan volgt ovar of vrijspraak!

 

[1] Hof Amsterdam 11 januari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2926 , gepubliceerd op 17 oktober 2022

[2] Hoge Raad 15 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1372

[3] idem

[4] Hof Amsterdam 14 maart 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AV4924

[5] Rechtbank Zwolle-Lelystad 8 mei 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:BW5187