Belanghebbende exploiteert een onderneming in consultancy en (interim) management. Aan belang-hebbende is een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd alsmede een vergrijpboete van € 759.

In geschil is onder meer of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Vast is komen te staan dat belanghebbende zelf de opdracht heeft gekregen om de administratie te voeren en dat het administratiekantoor de verstrekte informatie niet controleert aan de hand van de bonnen. Omdat belanghebbende diverse privé-uitgaven als zakelijk heeft opgegeven, aan verscheidene bedrijfsmiddelen een waarde in het economisch verkeer heeft toegekend die niet realistisch is gezien de aankoopprijzen in het verleden en heeft nagelaten de hoogte van zijn banktegoeden te controleren en deze door te geven aan zijn adviseur, is aan belanghebbende een vergrijpboete van 25% opgelegd wegens grove schuld.

Het Hof is – met de Rechtbank – van oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs had moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld. Er is dan ook sprake van grove schuld. Het in de aangifte ingenomen standpunt van belanghebbende dat de werkruimte in zijn woning een naar verkeersopvattingen zelfstandige ruimte betreft is in de gegeven omstandigheden volstrekt onhoudbaar. Aan de ingediende aangifte ligt daarmee niet een standpunt ten grondslag dat gebaseerd kan worden op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht, in die zin dat de belastingplichtige ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze uitleg en daarmee de door hem gedane aangifte juist was.

Het Hof is van oordeel dat sprake is van grove, in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid en acht – evenals de Rechtbank – een vergrijpboete van 25% passend en geboden.

Belanghebbende heeft – tegenover de betwisting door de inspecteur – overigens naar het oordeel van het Hof evenmin aannemelijk gemaakt dat door hem onder dwang een verklaring is afgelegd die vervolgens is gebruikt als bewijs voor de opgelegde vergrijpboete. De grief dat de cautieplicht is geschonden en dat de vergrijpboete (om die reden) dient te vervallen, wordt door het Hof dan ook verworpen.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:1768