Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij als feitelijk leidinggever bewust op basis van valse facturen een onjuiste aangifte omzetbelasting heeft gedaan, waarbij een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting werd opgegeven. Dit bedrag is uitbetaald door de Belastingdienst. Daarnaast wordt verdachte verdacht van het medeplegen van witwassen van geldbedragen die afkomstig waren het uit doen van voornoemde onjuiste belastingaangifte.

In eerste aanleg is verdachte door de Rechtbank veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf van 180 uren en een geldboete van € 10.000. Tegen het vonnis van de Rechtbank is door verdachte hoger beroep ingesteld.

Bij de beantwoording van de vraag of verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijk leidinggeven aan de door het bedrijf verrichte verboden gedraging, overweegt het Hof dat verdachte ten tijde van de belastingaangifte niet alleen formeel maar ook feitelijk de directeur van de onderneming was. De wijziging bij de KvK, waarbij een derde met terugwerkende kracht werd aangemeld, doet hier niet aan af. Op geen enkele wijze is naar het oordeel van het Hof aannemelijk geworden dat deze wijziging met terugwerkende kracht de feitelijke situatie weergaf. Veeleer moet worden aangenomen dat deze wijziging slechts was bedoeld om de verdachte op kunstmatige wijze buiten beeld te plaatsen.

Het Hof overweegt dat verdachte ook in had kunnen grijpen om de onterechte teruggaaf te voorkomen, maar dat niet heeft gedaan. Verdachte heeft er evenwel voor gekozen om – kort na ontvangst van de geclaimde teruggave omzetbelasting  – diverse spoedoverboekingen te doen om deze teruggave door te boeken naar derden. De stelling van verdachte dat anderen de macht bij het bedrijf zouden hebben overgenomen, is niet nader onderbouwd. Om die reden is het Hof van oordeel dat de strafbare gedraging aan het bedrijf kan worden toegerekend en dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven op het moment van de strafbare gedraging.

Het Hof veroordeelt verdachte – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – tot een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts wordt verdachte door het Hof veroordeeld tot een geldboete van € 10.000.

Gerechtshof Amsterdam 29 maart 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1207

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:1207