De Hoge Raad oordeelt in deze herzieningsuitspraak dat niet aannemelijk is geworden waarom de boekhouder op zijn belastende verklaring is teruggekomen. De nieuwe overgelegde verklaring levert dan ook geen ernstig vermoeden op in de zin van artikel 457, eerste lid, onder c van het Wetboek van Strafvordering. De aanvraag tot herziening wordt afgewezen.

De aanvrager in deze zaak was de achterligger van een Nederlands Antilliaanse SPF en hield middels deze SPF een belang in vastgoed op Bonaire. De SPF hield daarbij aandelen in een BV en een NV, waarvan de helft in 2007 met winst is verkocht. Belanghebbende heeft noch van zijn betrokkenheid bij de SPF als achterligger noch van het op die aandelentransactie behaalde resultaat aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting over 2007. De aangifte is in opdracht van de aanvrager opgemaakt door een boekhouder. In de strafzaak heeft de verdediging onder meer aangevoerd dat geen sprake was van opzet, omdat de boekhouder die de aangifte heeft opgesteld en ingediend op de hoogte was van de betrokkenheid bij de SPF. Het Hof is daaraan voorbij gegaan, omdat de boekhouder bij de FIOD zou hebben verklaard dat hij daarvan juist geen kennis had.

Zowel Rechtbank Gelderland als Hof Arnhem-Leeuwarden hebben de belanghebbende veroordeeld voor het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte inkomstenbelasting. Het hof heeft belanghebbende een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, opgelegd. In deze zaak wordt verzocht om herziening van het arrest van Hof Arnhem-Leeuwarden, omdat de boekhouder is teruggekomen op zijn voor het bewijs gebruikte belastende verklaring die door het hof is samengevat als “dat hij [de boekhouder] niet heeft geweten van een trustvermogen of van andere belangen van verdachte op de Nederlandse Antillen. Van de term achterligger had hij ook niet eerder gehoord.

De in de aanvraag overgelegde nieuwe verklaring van de boekhouder houdt in: “Als dit in een verklaring staat die ik heb afgelegd bij de opsporingsambtenaren van de FIOD dan is dit niet correct geweest, althans geen correcte weergave van mijn woorden of de feiten. Ik heb dit namelijk, mijn inziens, ook niet zo verklaard. Ik was op de hoogte van het feit dat de [broers] bezittingen / belangen hadden op Bonaire. Dat was mij zeker bekend.

De Hoge Raad stelt voorop dat een aanvrager bij zijn aanvraag tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen op een hem belastende verklaring terugkomen. Vervolgens oordeelt hij dat de opgegeven redenen onvoldoende grond opleveren om aan te nemen dat de nieuwe verklaring juist is. De nieuwe verklaring heeft volgens de Hoge Raad dan ook niet het ernstige vermoeden gewekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een andere uitkomst van de zaak.

Bovendien heeft het hof het bewijs van opzet op het onjuist doen van aangifte niet uitsluitend gebaseerd op de omstandigheid dat de aanvrager zijn boekhouder niet volledig heeft geïnformeerd. Het hof heeft namelijk ook overwogen dat nog belangrijker is dat niet is gebleken dat de boekhouder enige gedegen kennis op dit betreffende terrein van het fiscale recht had. De bij de aanvraag gevoegde verklaring van de boekhouder tast deze laatste overweging niet aan. De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.

Hoge Raad 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1402