Een BV (hierna: belanghebbende) participeert in andere ondernemingen. In augustus 2014 stelt de inspecteur een onderzoek in naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over een periode van 2,5 jaar. Naar aanleiding van dit onderzoek legt de inspecteur een naheffingsaanslag en vergrijpboete op. Belanghebbende gaat in bezwaar en beroep.

Voor de rechtbank is in geschil of de naheffingsaanslag naar een juist bedrag is opgelegd en of de vergrijpboete terecht is opgelegd. Belanghebbende stelt dat niet zij, maar Beheer BV aan afnemer ‘E’ bedrijfsmiddelen heeft verhuurd. De inspecteur betwist deze stelling.

De rechtbank overweegt dat, op basis van de bevindingen uit het boekenonderzoek, de inspecteur er in beginsel van uit kon gaan dat de door eiseres geboekte omzet werd behaald met aan E verrichte diensten, nu de geboekte bedragen corresponderen met de grootboekrekening van E. Ook zijn geen creditnota’s aangetroffen. Dit brengt mee dat op belanghebbende de last rust om de door haar aangebrachte correcties op de omzet aannemelijk te maken.

Dienaangaande heeft belanghebbende verklaard dat Beheer BV een schuld aan haar had. Deze schuld is deels voldaan door het overbrengen van enkele bedrijfsmiddelen naar belanghebbende. Beheer BV heeft deze bedrijfsmiddelen vervolgens feitelijk verhuurd aan E. De bedragen die belanghebbende ontving van E dienden deels ter voldoening van het restant van de schuld. Omdat Beheer BV echter over voldoende middelen moest blijven beschikking, is een deel van die gelden weer doorgestort naar Beheer BV. Dat belanghebbende geen creditfacturen aan E heeft uitgereikt, komt doordat belanghebbende ook geen facturen aan E had uitgereikt, nu de bedrijfsmiddelen feitelijk door Beheer BV werden verhuurd. Een huurcontract tussen Beheer BV en E was in een eerder stadium al aan de inspecteur overgelegd.

De rechtbank acht de verklaring van belanghebbende geloofwaardig en vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag als bepleit door belanghebbende. De rechtbank acht een boete van 25% passend en geboden over de niet aangegeven en te weinig betaalde omzetbelasting, nu belanghebbende haar administratie niet op orde had. Deze wordt nog wel gematigd in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.

Rechtbank Den Haag, 15 december 2016

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2016:15688