De verdachte wordt verdacht van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting voor zijn eenmanszaak en het feitelijk leiding geven aan het doen van onjuiste aangiften voor zijn twee BV’s.

Verdachte heeft zich volgens de Rechtbank gedurende een periode van ongeveer twee jaar schuldig gemaakt aan een omvangrijke BTW-fraude. Hij heeft bij het indienen van de aangiften omzetbelasting voor zijn eenmanszaak en als feitelijk leidinggevende voor zijn twee BV’s fictieve bedragen aan voorbelasting ingevuld. Door deze onjuiste aangiften is de belastingdienst niet in staat geweest de juiste belastingverplichtingen vast te stellen en aanslagen op te leggen. De Rechtbank overweegt dat de goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting staat of valt met de juistheid en volledigheid van ingediende aangiften in het geval hier niet van uit kan worden gegaan, wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting volledig ondergraven. Dit doet afbreuk aan de belastingmoraal en brengt de overheid en daarmee de gehele samenleving nadeel toe.

Uit het dossier blijkt volgens de Rechtbank dat verdachte de onterecht ontvangen geldbedragen grotendeels heeft aangewend voor privé doeleinden.

De Rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij zich op deze wijze schuldig heeft gemaakt aan deze BTW-fraude. Verdachte lijkt het kwalijke van zijn handelen en het feit dat hij de Staat voor een omvangrijk bedrag heeft benadeeld, onvoldoende in te zien.

De Rechtbank gaat uit van een benadelingsbedrag van € 187.292. De Rechtbank houdt echter in strafmatigende zin rekening met het feit dat verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven en dat de feitelijke benadeling, als gevolg van de later ingediende suppletie door verdachte, uiteindelijk € 120.658 bedraagt.

Gelet op de omvang van het benadelingsbedrag, de duur van de fraude en het feit dat verdachte meerdere rechtspersonen/bedrijven heeft gebruikt voor deze fraude, ziet de Rechtbank, anders dan de raadsvrouw, geen ruimte voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf. De Rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt.

De Rechtbank acht het wenselijk de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen, in de hoop dat dit verdachte ervan weerhoudt opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.

Alles afwegende acht de Rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2019:5912